Wanneer worden proceskosten volledig vergoed?

Volledige proceskostenvergoeding is zeldzaam in Nederland, behalve in gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig gedrag. Een recente uitspraak toont aan dat gedrag of proceshouding van een partij de rechter kan aanzetten tot een volledige proceskostenveroordeling. Dit kan leiden tot aanzienlijk hogere vergoedingen dan de gebruikelijke forfaitaire kosten. Toch blijft procederen kostbaar, en daarom wordt aanbevolen om voorafgaand aan een rechtszaak schikkingsopties te verkennen.

In de wereld van juridische geschillen geldt vaak de bekende uitdrukking: ‘Wie procedeert om een koe, legt er een op toe.’ Dit gezegde benadrukt dat het voeren van een rechtszaak soms meer kosten met zich meebrengt dan de uiteindelijke opbrengst rechtvaardigt. Hoewel dit gezegde al geruime tijd bestaat, is het nog steeds van toepassing op de hedendaagse rechtspraak in Nederland.

Vooral in complexere zaken, zelfs als de inzet niet bijzonder hoog is, kunnen de advocaatkosten snel oplopen. Zelfs als een partij de zaak wint, worden deze kosten in Nederland zelden volledig vergoed. De zeer beperkte vergoeding die wordt toegekend staat bekend als de ‘forfaitaire’ vergoeding en valt doorgaans ver onder de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Wanneer heeft u recht op volledige proceskostenvergoeding?

Partijen die betrokken zijn bij een juridisch geschil kunnen altijd de rechter verzoeken om naast de standaard forfaitaire kosten de wederpartij te verplichten de volledige proceskosten te vergoeden. Dit verzoek wordt echter alleen in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd. De Hoge Raad heeft hierbij specifieke criteria vastgesteld die moeten worden gevolgd.

Volgens deze criteria kan een volledige proceskostenveroordeling alleen plaatsvinden wanneer er sprake is van misbruik van het procesrecht of onrechtmatig gedrag. Dit is alleen het geval wanneer het indienen van een vordering of het voeren van een verweer, gezien de “evidente ongegrondheid” ervan, “in verband met de belangen van de wederpartij” achterwege had moeten blijven. Dit geldt pas als de eiser zijn vordering of de gedaagde zijn verweer baseert op “feiten en omstandigheden waarvan hij wist dat ze onjuist waren, of behoorde te weten, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat ze geen kans van slagen hadden.”

De lat ligt hoog

Tenzij een partij valse of vervalste documenten of verklaringen gebruikt (wat natuurlijk onrechtmatig is), zijn de criteria over het algemeen streng, maar niet onoverkomelijk. Dit bleek uit een uitspraak van de kantonrechter in Den Bosch op 19 november 2022. Deze uitspraak benadrukte dat het gedrag of de proceshouding van een partij de rechter kan aanzetten tot een volledige proceskostenveroordeling, bovenop het verlies van de zaak.

Evident ongegrond verweer

In dit specifieke geval ging het om een arbeidszaak waarin een groep werknemers, naast andere verzoeken, vroeg om betaling van het wettelijke CAO-loon waar ze onbetwistbaar recht op hadden. De werkgever had consistent minder uitbetaald dan het verplichte CAO-loon.

In principe kan er niet getwijfeld worden aan dit recht als er simpelweg is gewerkt, of als er niet gewerkt is maar de belemmering daarvoor aan de werkgever te wijten is. De advocaat van de werknemers had daarom eerder geprobeerd om de werkgever over te halen vrijwillig aan zijn verplichtingen te voldoen voordat de zaak werd aangespannen. De werkgever bleef echter in gebreke en beweerde tegen beter weten in dat het verplichte loon was betaald, zonder enige degelijke onderbouwing. Dit leidde tot aanzienlijke inspanningen van de advocaat van de werknemers om berekeningen te maken en het salaristekort aan te tonen, zodat de vorderingen juridisch konden worden ingediend.

De kantonrechter strafte het gedrag van de werkgever af en kende een vergoeding toe voor de werkelijke kosten van juridische bijstand.

De kantonrechter overwoog als volgt:

‘De kantonrechter heeft rekening gehouden met het feit dat de gemachtigde van de werknemers in de voorbereiding tal van argumenten heeft aangevoerd om [verweerder sub 1] te overtuigen van de onhoudbaarheid van haar standpunten. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de gemachtigde van de werknemers onevenredig veel moeite heeft moeten doen om aan te tonen dat de werknemers systematisch onderbetaald werden. Hoewel [verweerders] hun betwisting bleven handhaven, hebben ze geen enkel valide argument gepresenteerd om deze betwisting te onderbouwen. In zo’n situatie acht de kantonrechter het redelijk om een vergoeding toe te kennen voor de daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand. [verweerder sub 1] heeft de gevraagde proceskostenvergoeding niet betwist. De kantonrechter zal daarom een vergoeding toekennen van in totaal € 14.955,60 inclusief btw, zoals verzocht en onderbouwd.’ (ECLI:NL:RBOBR:2020:6931)

Dure les

Dus in plaats van het gebruikelijke bedrag dat in dit geval minder dan 10% van dat bedrag zou zijn geweest, werd een aanzienlijk hogere vergoeding van € 14.955,60 toegekend. Een dure les voor deze werkgever.

Schikking op voorhand

Het blijft echter belangrijk om te benadrukken dat dit een uitzondering is en dat het voeren van een juridische procedure voor zowel de verliezende als de winnende partij kostbaar kan zijn. Daarom informeert ons kantoor onze cliënten altijd grondig over de toenemende kosten wanneer ze de rechterlijke weg inslaan. We bespreken ook de voorwaarden waaronder een schikking wellicht de voorkeur verdient. Het niet proberen om voorafgaand aan de dagvaarding met de advocaat van de tegenpartij tot een schikking te komen, kan voor de cliënt uiteindelijk een kostbare gemiste kans blijken te zijn.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Beslag en andere juridische maatregelen om uw recht te handhaven

Hieronder leest u de mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen op activa van buitenlandse partijen in Nederland, evenals de bijzondere regeling voor vreemdelingenbeslag. Het ‘forum arresti’ wordt besproken als een extra bevoegdheidsregel voor Nederlandse rechtbanken in gevallen waarin er geen andere manier is om een executoriale titel uit te voeren in Nederland.

Op de website van advocaten.nl krijgen we vaak de vraag voorgelegd of het mogelijk is om conservatoir beslag te leggen op goederen van buitenlandse partijen. Over het algemeen is dit mogelijk, mits deze goederen zich op het moment van beslaglegging in Nederland bevinden. Voor beslaglegging op partijen die buiten Nederland zijn gevestigd, bestaat een speciale wettelijke regeling die het gemakkelijker maakt om juridische stappen te ondernemen, namelijk het vreemdelingenbeslag, ook wel bekend als ‘saisie foraine’.

Beslag binnen Nederland

Heeft u een openstaande vordering op een buitenlandse debiteur met activa in Nederland? Op basis van artikel 700 Rv heeft de Nederlandse (voorzieningen)rechter de bevoegdheid om toestemming te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op activa die zich binnen de Nederlandse grenzen bevinden, ongeacht de woon- of vestigingsplaats van de debiteur. Dus, als u te maken heeft met een (buitenlandse) schuldenaar met bijvoorbeeld onroerend goed in Nederland, een schip in de Nederlandse wateren of goederen in de haven van Rotterdam, kunt u met goedkeuring van de Nederlandse (voorzieningen)rechter conservatoir beslag leggen.

Bevoegdheid van de rechter

Het feit dat de Nederlandse rechter bevoegd is om toestemming te verlenen voor conservatoir beslag betekent nog niet dat de daadwerkelijke juridische vordering aan de Nederlandse rechter kan worden voorgelegd. Deze kwestie moet primair worden beoordeeld op basis van de regels van het (internationaal) privaatrecht. Voor het vreemdelingenbeslag voorziet de wet in een speciale regeling. Een beslag wordt beschouwd als vreemdelingenbeslag wanneer een schuldenaar geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Artikel 765 Rv beschrijft dit als volgt: “Indien de schuldenaar geen bekende woonplaats in Nederland heeft, kan in Nederland overeenkomstig de voorgaande afdelingen van deze titel beslag worden gelegd, zonder dat vrees voor verduistering behoeft te worden aangetoond.” Dit artikel voegt een extra dimensie toe aan de mogelijkheid van conservatoir beslag binnen Nederland. De vereiste van “vrees voor verduistering” is niet langer van toepassing als de schuldenaar geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.

Forum arresti

Het feit dat er bij vreemdelingenbeslag geen vrees voor verduistering hoeft te worden aangetoond, heeft in de praktijk beperkte invloed. Artikel 767 Rv biedt in dit opzicht meer duidelijkheid: “Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen kan de eis in de hoofdzaak, de vordering ter zake van de beslagkosten daaronder begrepen, worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde of het tegen zekerheidstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. In geval van verlof tot beslag onder een derde geldt dit alleen indien het goed waarop beslag zal worden gelegd in het verzoekschrift uitdrukkelijk is omschreven.” Deze regel betekent dat wanneer er sprake is van vreemdelingenbeslag, de Nederlandse rechter ook bevoegd kan zijn om te oordelen over de daadwerkelijke juridische vordering. Het vreemdelingenbeslag kan daardoor de rechtsbevoegdheid voor de Nederlandse rechtbank creëren. Deze aanvullende bevoegdheidsregel, ook wel bekend als ‘forum arresti’, zal in de praktijk niet vaak worden toegepast, omdat deze bevoegdheid alleen geldt wanneer er geen andere manier is om in Nederland een executoriale titel uit te voeren. Dit kan het geval zijn wanneer een schuldenaar buiten Europa is gevestigd en er geen verdrag is gesloten voor de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen.

Voor meer informatie kunt u terecht op advocaten.nl of bellen naar 0900-advocaten.

Werkgever Weigert Tien Minuten Eerder Inloggen Te Betalen

Voormalige callcentermedewerker vecht voor vergoeding voor 10 minuten eerder inloggen, werkgever vecht terug in cassatiezaak. FNV eist ook betaling voor andere werknemers en wil voorbereidingstijd als werktijd laten gelden in toekomstige cao. Het geschil draait om de vraag of deze inlogtijd als betaalde arbeidstijd moet worden beschouwd. Vakbond is teleurgesteld in werkgever voor het weigeren van vergoeding. Datum voor behandeling voor de Hoge Raad is nog onbekend.

Een voormalige medewerker van een callcenter ging jarenlang 10 minuten voor aanvang van zijn dienst inloggen, op verzoek van zijn werkgever, zonder daarvoor te worden vergoed. Hij bracht zijn zaak voor de rechter en later voor het gerechtshof. Beide instanties oordeelden in zijn voordeel, maar zijn voormalige werkgever geeft niet op. Volgens de FNV worden hierdoor werknemers financieel benadeeld, hoewel de bedrijfsadvocaat het tegendeel beweert.

Het callcenterbedrijf Teleperformance in Zoetermeer heeft recentelijk cassatie aangevraagd, waardoor de zaak nu voor de Hoge Raad komt. “Na verlies in een hoger beroep heeft iedereen het recht om cassatie aan te vragen, maar dit lijkt op machtsmisbruik tegenover de ex-medewerker,” aldus de FNV Callcenters. “Een cassatiezaak kan al snel tienduizenden euro’s kosten, wat de ex-medewerker niet kan dragen.” Daarom heeft de vakbond besloten de kosten van de zaak op zich te nemen.

De advocaat van het bedrijf beweert dat de werknemer geen hoge kosten zal dragen, aangezien hij niet voor het gerechtshof verscheen en ook in de cassatiezaak niet aanwezig hoeft te zijn. Volgens haar draait de zaak om een juridische vraag die van belang is voor veel werkgevers.

Voor de FNV is dit echter niet het enige issue. De vakbond wil dat het callcenter met terugwerkende kracht alle medewerkers betaalt voor elke gewerkte minuut. “Met ongeveer 3600 medewerkers zal dit ongetwijfeld aanzienlijke kosten met zich meebrengen, dat begrijpen we, maar deze vorm van loondiefstal moet stoppen,” zegt Heemskerk. De vakbond wil ook in de toekomstige cao vastleggen dat voorbereidingstijd als werktijd wordt beschouwd.

Inloggen in systemen vooraf

De betrokken medewerker werkte bij het callcenterbedrijf sinds 2016. In de rechtszaak vorig jaar werd duidelijk dat het bedrijf eiste dat medewerkers 10 minuten voor hun dienst aanwezig waren. In die tijd konden ze inloggen in diverse systemen en meteen beginnen met bellen.

Toen de werknemer probeerde deze tijd vergoed te krijgen, weigerde de werkgever dit. Dit leidde tot een rechtszaak, waarin de werknemer zijn achterstallig loon met terugwerkende kracht eiste.

Volgens het callcenterbedrijf kon een werknemer in die 10 minuten niet worden opgeroepen voor werk en ontving hij geen instructies. Daarom beschouwde het bedrijf dit niet als werktijd en vond het uitbetalen onnodig.

‘Een opdracht van de werkgever’

De kantonrechter in Den Haag ging vorig jaar niet mee met dit argument: het ging namelijk om ‘een opdracht van de werkgever en dus werktijd’. Daarom moest het bedrijf het achterstallige bedrag van ongeveer 2900 euro betalen aan de werknemer. Dit bedrag omvat loon, vakantiegeld, wettelijke verhogingen en incassokosten van de periode van de dienstverband. Daarnaast moest het bedrijf bijna 800 euro aan juridische kosten aan de werknemer betalen.

In hoger beroep werd opnieuw de vraag gesteld of de eerder inlogtijd als ‘betaalde arbeidstijd’ moest worden beschouwd. Het gerechtshof oordeelde hierin hetzelfde als de kantonrechter. Desondanks geeft Teleperformance niet op en heeft het cassatie aangevraagd. De werknemer en de FNV zijn hiervan op de hoogte gebracht.

Dit heeft de vakbond diep teleurgesteld. “Deze werkgever lijkt het normaal te vinden dat hun medewerkers dagelijks eerder aanwezig zijn om in te loggen,” aldus FNV. Volgens de vakbond steekt het callcenter ‘haar hoofd in het zand’. In andere sectoren wordt voorbereidingstijd wel vergoed, aldus de FNV. Wanneer de zaak inhoudelijk wordt behandeld voor de Hoge Raad is nog niet bekend.

Rechter Oordeelt over Onbetaalde Inlogtijd Thuiswerkers

Rechter oordeelt dat thuiswerkers niet betaald hoeven te worden voor inlogtijd. Een werknemer eiste achterstallig loon voor inlogtijd, maar verloor de zaak. Vergelijkbare zaak tegen hetzelfde bedrijf is nog in beroep. De uitspraak kan grote gevolgen hebben voor werkgevers.

Een recente uitspraak van de rechter heeft bepaald dat verzoeken van werkgevers om thuiswerkers een kwartier eerder in te laten loggen, zonder salarisbetaling, gerechtvaardigd zijn. Een thuiswerker eiste achterstallig loon voor deze inlogtijd, maar de rechter oordeelde anders. In een vergelijkbare zaak tegen hetzelfde bedrijf lijkt een kantoormedewerker echter meer kans te hebben op succes. ECLI:NL:GHDHA:2023:738

De medewerkster werkte voor callcenterbedrijf Teleperformance via een uitzendbureau en betoogde dat de inlogtijd als arbeidstijd moest worden beschouwd. Ze eiste ruim €1800 aan achterstallig loon. Teleperformance betwistte dit en stelde dat er geen werkgerelateerde activiteiten tijdens de inlogtijd werden uitgevoerd.

De kantonrechter oordeelde in het voordeel van Teleperformance, mede omdat onvoldoende bewijs werd geleverd voor lange inlogtijden. In een vergelijkbare zaak van een kantoormedewerker werd eerder wel in het voordeel van de werknemer beslist, wat resulteerde in beroep en beroep in cassatie door Teleperformance. ECLI:NL:RBDHA:2023:14542

Deze juridische kwestie heeft mogelijk grote implicaties voor werkgevers, aangezien Teleperformance duizenden werknemers in dienst heeft. De FNV steunt de werknemers in deze zaak en benadrukt het belang van deze rechtsvraag voor veel werkgevers.

Daarnaast is er nog een interessante uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in 2023 te vinden via deze link: Uitspraak 2023:738.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Let op de geldigheid van concurrentie- en relatiebeding bij detachering

Detacheerders moeten zich bewust zijn van het belemmeringsverbod uit de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (Waadi). Dit verbod heeft gevolgen voor concurrentie- en relatiebedingen. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat dergelijke bedingen nietig kunnen zijn, zelfs als de situatie niet volledig onder de Waadi valt. Werkgevers moeten daarom voorzichtig zijn bij het opstellen van dergelijke bedingen.

Bij detacheringspraktijken moeten betrokken partijen aandacht besteden aan de mogelijke toepassing van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (Waadi). Het belemmeringsverbod in de Waadi, een cruciaal aspect, heeft invloed op concurrentie- en relatiebedingen. Hier bespreken we de impact van het belemmeringsverbod op deze bedingen in meer detail.

Het Belemmeringsverbod De Waadi bevat het belemmeringsverbod, wat inhoudt dat een uitlener een werknemer niet mag verhinderen om na beëindiging van de detachering rechtstreeks bij dezelfde inlener in dienst te treden of via een zzp-constructie. Elk beding dat zo’n indiensttreding bij de inlener verbiedt, is nietig.

Volledige of Gedeeltelijke Nietigheid? Een concurrentie- of relatiebeding dat indiensttreding bij de inlener verbiedt, is nietig. Echter, rijst de vraag of dit de volledige nietigheid van het beding betreft of slechts gedeeltelijke nietigheid, namelijk alleen voor het deel dat onder de Waadi valt. Recentelijk heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan over een vergelijkbare situatie.

De Casus In deze zaak waren werknemers in dienst bij Inforcontracting, die hen uitleende aan Kompak. Na afloop traden sommigen rechtstreeks in dienst bij Kompak, terwijl anderen via Tempo Team weer werden uitgeleend aan Kompak. Alle werknemers hadden bij Inforcontracting een arbeidsovereenkomst met een relatiebeding dat indiensttreding bij Kompak verbood.

Dit relatiebeding is minstens gedeeltelijk nietig omdat het indiensttreding bij Kompak verbiedt vanwege het belemmeringsverbod. De vraag was echter of de “Tempo Team werknemers” aan het relatiebeding gebonden waren, aangezien hun situatie strikt genomen niet onder de Waadi viel, omdat ze niet rechtstreeks in dienst traden bij Kompak.

Oordeel Gerechtshof Den Haag Het Hof oordeelde dat ook ten aanzien van de “Tempo Team werknemers” het overeengekomen relatiebeding nietig was. Het Hof erkende geen gedeeltelijke nietigheid; het gehele beding was nietig volgens het Hof. Dit betekent dat werknemers rechtstreeks bij Kompak in dienst kunnen treden en dat het hen ook niet kan worden verboden om via Tempo Team opnieuw te worden uitgeleend aan Kompak.

Uitlenende werkgevers moeten dus uiterst voorzichtig zijn bij het opstellen van concurrentie- en relatiebedingen voor hun werknemers. Het is niet toegestaan werknemers te verbieden om bij de inlener in dienst te treden. Indien de werkgevers dit toch doet, loopt hij het risico dat het gehele concurrentie- of relatiebeding ongeldig wordt verklaard. Om dit te voorkomen, kan de werkgevers overwegen een beding op te stellen dat werknemers verbiedt om bij relaties of concurrenten in dienst te treden, maar niet bij de inlener. Zo vergroot men de kans dat het concurrentie- en/of relatiebeding standhoudt in geval van een geschil.

Terugvordering studiekosten Oud-werknemers na vroegtijdig vertrek

Voormalige werknemers moeten gedeeltelijk studiekosten terugbetalen nadat ze voortijdig vertrokken bij een garagebedrijf. De kantonrechter heeft besloten dat ze elk 11.900 euro moeten restitueren. Dit is gebaseerd op het ontbreken van specifieke bepalingen over loon tijdens de opleidingsuren in de studiekostenovereenkomst. Ondanks het argument van de werknemers over het ontbreken van een leermeester, oordeelde de rechtbank dat de werkgever voldoende inspanning heeft geleverd om praktijkervaring te bieden.

Voormalige werknemers dienen gedeeltelijk studiekosten terug te betalen na hun voortijdige vertrek bij een garagebedrijf. De kantonrechter heeft besloten dat ze elk 11.900 euro moeten restitueren.

Studiekostenovereenkomst

Het gedeeltelijk terugbetalen is enkel van toepassing omdat de studiekostenovereenkomst slechts vermeldt dat de ex-werknemers de gemaakte opleidingskosten moeten vergoeden. De financiële gevolgen van het loon tijdens de opleidingsuren waren niet specifiek vermeld, wat volgens de rechtbank resulteert in onvoldoende duidelijkheid voor de ex-werknemers. Daarom zijn ze alleen verplicht om de opleidingskosten terug te betalen.

Restitutie

De voormalige werknemers betoogden dat ze niets verschuldigd waren vanwege het ontbreken van een leermeester, wat hun vertrekreden was. De kantonrechter verwierp dit argument. De voormalige werkgever heeft gemotiveerd betwist en aangetoond direct te hebben gezocht naar zowel een nieuwe leermeester als een passende oplossing na het vertrek van de leermeester. Door de krapte op de arbeidsmarkt kon het bedrijf echter geen nieuwe leermeester aannemen. Hierop volgend is overeengekomen dat de werknemers de vereiste praktijkoefeningen mochten uitvoeren op de opleidingslocatie, op kosten van de werkgever. Volgens de kantonrechter heeft de werkgever voldoende inspanningen geleverd om de werknemers adequate praktijkervaring te bieden.

Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2023:4156

Terugbetaling van Studiekosten en de Scholingsplicht volgens 7:611a BW

Terugbetaling van studiekosten volgens 7:611a BW, recente uitspraken over nietige studiekostenbedingen en de toetsing van dergelijke bedingen aan het Muller/Van Opzeeland-arrest. Noodzakelijke scholing moet kosteloos worden aangeboden, tenzij het een gereglementeerde beroepsopleiding betreft. Persoonlijke ontwikkeling zonder specifieke afspraken maakt een opleiding niet noodzakelijk volgens de rechter. Deze uitbreiding van artikel 7:611a BW heeft directe werking

De scholingsplicht van 7:611a BW is sinds 2015 opgenomen in het BW met de Wet Werk en Zekerheid. Deze plicht vereist dat werkgevers werknemers in staat stellen om scholing te volgen die noodzakelijk is voor hun functie. Met de implementatie van de EU-Richtlijn Transparante en Voorspelbare arbeidsvoorwaarden is dit artikel in augustus 2022 verder uitgebreid. Bij verplichte scholing op basis van wet of cao moet de werkgever deze kosteloos aanbieden, waarbij scholingstijd als arbeidstijd geldt. Een studiekostenbeding met een terugbetalingsverplichting is in dat geval nietig volgens 7:611a lid 4 BW.

Uitspraken omtrent de Noodzaak van Opleidingen

1. Registeraccountant: Geen Noodzakelijke Opleiding

Een werknemer volgde de opleiding tot registeraccountant als persoonlijke ontwikkeling. Bij het beëindigen van het dienstverband eiste de werkgever de terugbetaling van studiekosten op basis van een overeenkomst. De werknemer beweerde dat deze overeenkomst nietig was omdat het om een noodzakelijke opleiding ging. De kantonrechter oordeelde echter dat dit niet het geval was, aangezien de werknemer niet was aangenomen met het doel om registeraccountant te worden en de opleiding niet essentieel was voor zijn functie. De studieovereenkomst gaf aan dat de werknemer de studie voor persoonlijke ontwikkeling volgde en dat hij zelf om financiering had gevraagd. Bovendien had de werkgever geen beloften gedaan over tekeningsbevoegdheid of directe inzetbaarheid na afronding van de studie.

2. Bedrijfsarts: Gereglementeerd Beroep

Een bedrijfsarts in opleiding beëindigde zijn dienstverband, waarop de werkgever de studiekosten terugvroeg. De betreffende medewerker weigerde te betalen en beweerde dat het studiekostenbeding nietig was vanwege een verplichte opleiding. De kantonrechter bij Rechtbank Overijssel had een andere zienswijze. De wet geeft aan dat opleidingen voor gereglementeerde beroepen, zoals vermeld in de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen, niet onder de definitie van scholing van artikel 7:611a lid 2 BW vallen.

Toetsing van het Studiekostenbeding

In beide situaties mocht de werkgever afspraken maken over de terugbetaling van kosten via een studiekostenbeding. Dit beding werd getoetst aan het Muller/Van Opzeeland-arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983 en bepaalde:

  • De termijn waarbinnen de werkgever baat heeft bij de kennis en vaardigheden die de werknemer tijdens de studie heeft opgedaan.
  • De verplichting voor de werknemer om het loon over die periode aan de werkgever terug te betalen bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
  • Een afnemende verplichting naarmate de arbeidsovereenkomst voortduurt.

In beide zaken leidde dit tot aanpassing van het terug te betalen bedrag.

Conclusie

Indien scholing noodzakelijk is voor de functie en er een scholingsverplichting volgens de wet of cao geldt, dient deze kosteloos te worden verstrekt, tenzij het een gereglementeerde beroepsopleiding betreft. Als de scholing niet onder 7:611a lid 2 BW valt, is een studiekostenbeding nog steeds mogelijk. Opleidingen voor persoonlijke ontwikkeling zonder specifieke afspraken na afronding van de opleiding maken de opleiding niet noodzakelijk volgens de rechter. Deze uitbreiding van artikel 7:611a BW heeft directe werking sinds augustus 2022 en zal verder worden verduidelijkt door toekomstige zaken met studiekostenbedingen.

Wat te doen bij ontslag op staande voet?

Bij ontslag op staande voet verlies een werknemer direct recht op salaris, transitievergoeding en WW-uitkering. Een gerechtelijke strijd aangaan heeft meestal weinig zin als er bewijs is voor feiten die een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren, zoals bijvoorbeeld geweldpleging of diefstal. Na zo’n ontslag kun men geen WW-uitkering aanvragen bij het UWV, maar wel een bijstandsuitkering

Op haar werk als receptioniste werden tientallen nieuwe iPhones afgeleverd voor werknemers met een vast contract. Maar omdat zij als receptioniste geen vast contract had, zou zij als enige geen toestel krijgen. Omdat zj dit oneerlijk vond had zij er zonder toestemming één meegenomen. Zij werd na ontdekking onmiddellijk op staande voet ontslagen.

Bij ontslag op staande voet verliest men direct recht op salaris, transitievergoeding en WW-uitkering. Men zou de beslissing kunnen aanvechten bij de kantonrechter maar dat is zinloos indien het gaat om diefstal. Ontslagzaken draaien vaak om de helderheid van communicatie over gebroken regels.

De voormalige werkgever kan ook nog een gefixeerde schadevergoeding van de ontslagen werknemer eisen, gelijk aan het salaris dat deze zou hebben ontvangen als je volgens de regels van het arbeidscontract was opgezegd. Meestal is dit één maandsalaris. Deze vergoeding moet worden verrekend met eventuele vakantiedagen en vakantiegeld waarop de werknemer nog recht heeft. De werknemer heeft nog wel recht op een ‘deugdelijke eindafrekening’, waarin dit alles is opgenomen.

Na ontslag op staande voet kun de werknemer geen WW-uitkering aanvragen bij het UWV, maar heeft wel recht op bijstand van de gemeente. Voor werknemers jonger dan 27 jaar geldt dat deze eerst vier weken zelf op zoek naar een opleiding of nieuwe baan moeten.

Werkgever wil €20.000 voor interne opleiding terug

Vertrekkende werknemers schrikken indien hun voormalige werkgever na een zeer kort diestverband € 20.000 terug eist voor de interne opleiding. Twee ex-werknemers met bescheiden salarissen vochten deze vordering aan bij de rechter in Utrecht. De rechter oordeelde dat de werkgever niet kon bewijzen dat de opleiding daadwerkelijk zoveel kostte en dat de werknemers niet hoefden terug te betalen.

Twee voormalige werknemers hebben onlangs een juridisch geschil aangekaart bij de rechtbank, dat betrekking heeft op de terugvordering van opleidingskosten ter waarde van €20.000 door hun voormalige werkgever. Dit roept de vraag op of het legitiem is om de kosten van een reguliere interne opleiding op deze manier terug te eisen.

De twee werknemers, die in 2019 bij het bedrijf waren begonnen als asbestinspecteurs tegen bescheiden salarissen, verdienden respectievelijk €1800 en €2400 per maand voor een werkweek van 40 uur. Ze begonnen onmiddellijk met interne opleidingen tot asbestinspecteur en -analist, waarbij de kosten volgens het bedrijf €5000 en €15.000 bedroegen. Na slechts twee maanden dienstverband namen ze in 2021 ontslag, en daarop eiste het bedrijf de terugbetaling van de opleidingskosten.

In hun arbeidsovereenkomst hadden de werknemers ingestemd met een clausule waarin stond dat ze opleidingskosten geheel of gedeeltelijk zouden vergoeden bij vroegtijdig vertrek. Gedurende het eerste jaar na het behalen van het certificaat moesten ze 100% terugbetalen, en daarna aflopend tot 66% enzovoort.

Het bedrijf verrekende de vermeende opleidingskosten met achterstallig loon en vakantiegeld van de werknemers en stuurde hen elk een factuur van ongeveer €12.000 voor het resterende bedrag.

De Utrechtse kantonrechter verwierp echter snel het verzoek van het bedrijf, omdat het niet kon aantonen dat de opleidingen daadwerkelijk €20.000 hadden gekost. Volgens de rechter mag een werkgever namelijk geen winst maken op opleidingskosten van een werknemer, aangezien de werkgever al profiteert van de extra kennis die de werknemer tijdens de scholing heeft opgedaan.

Belangrijker nog, zo stelde de rechter, bepaalt het Burgerlijk Wetboek dat een werkgever de werknemer kosteloos de benodigde scholing moet aanbieden voor de uitoefening van zijn functie, aangezien dit wordt beschouwd als arbeidstijd. Bovendien oordeelde de rechter dat de werknemers waarschijnlijk niet volledig beseften welke financiële last ze op zich namen bij het ondertekenen van hun contract. Eén van hen had in minder dan vijf maanden een studieschuld van €22.000 opgebouwd, waar het bedrijf hen expliciet op had moeten wijzen.

Daarom zijn de werknemers niet verplicht om enige studiekosten terug te betalen, en moet het bedrijf hen ook achterstallig loon, vakantiegeld en proceskosten vergoeden. ECLI:NL:RBMNE:2023:3415

Werkgevers Buiten Competitiebeding Uit in Krappe Arbeidsmarkt

Hoewel het concurrentiebeding in essentie bedoeld is om de belangen van werkgevers te beschermen, is uit onderzoek in 2021 gebleken dat dit mechanisme vaak op ongeoorloofde wijze wordt benut. Werknemers worden in toenemende mate geconfronteerd met de restricties van een concurrentiebeding, wat hen verbiedt om vergelijkbaar werk voor een andere werkgever uit te voeren.

In de huidige krappe arbeidsmarkt proberen werkgevers met toenemende ijver hun schaarse helpdeskmedewerkers en monteurs aan zich te binden door middel van concurrentiebedingen. Om deze praktijken tegen te gaan, is het van cruciaal belang dat het voorgestelde kabinetsplan voor wetswijzigingen snel wordt geïmplementeerd.

Deze ontwikkeling onderstreept de noodzaak van de voorgestelde aanpassingen in de wetgeving, die beogen het concurrentiebeding aan banden te leggen. Over het concurrentiebeding werd al eerder geschreven. Ook het belemmeringenverbod werd hier behandeld.

In juni kondigde de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan dat er veranderingen op komst zijn. De werkgever zal binnenkort verplicht worden om de noodzaak van een concurrentiebeding voor werknemers te rechtvaardigen, en bovendien zal de maximale duur ervan worden beperkt. Daarnaast zal voor bepaalde functies een geografische beperking worden ingesteld.

Concrete gevallen van onrechtmatig gebruik van concurrentiebedingen zijn in overvloed aanwezig. Zo werden onlangs drie jonge helpdeskmedewerkers, aan het begin van hun carrière, door hun werkgever – een uitzendbureau – aan een concurrentiebeding gehouden. Ze wilden overstappen naar een ander uitzendbureau om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren, waaronder de mogelijkheid van een vast contract. De voormalige werkgever dreigde met boetes van meer dan €50.000 per persoon, aanzienlijk meer dan hun jaarlijkse salaris. Dit zorgde voor grote onrust bij de werknemers, terwijl het duidelijk was dat zij geen toegang hadden tot bedrijfsgeheimen of andere concurrentiegevoelige informatie. De rechter erkende de onrechtvaardige beperking van hun arbeidsvrijheid en greep in.

Dergelijke voorbeelden weerspiegelen de bevindingen van eerder genoemd onderzoek, waaruit blijkt dat werkgevers het concurrentiebeding vaak zo breed interpreteren dat het de vrije arbeidskeuze van werknemers onnodig inperkt. Dit onderzoek onthulde eveneens dat het gebruik van concurrentiebedingen sinds 2015 is verdubbeld, met één op de drie werkgevers die momenteel een dergelijk beding hanteert, meestal als standaardclausule in arbeidsovereenkomsten. Dit is echter vaak niet in lijn met de daadwerkelijke kennis en relaties die de concurrentiepositie van de werkgever in gevaar zouden kunnen brengen.

Niet alleen in Nederland, maar wereldwijd is dit probleem erkend. Aan het begin van 2023 kondigde de Amerikaanse Federal Trade Commission bijvoorbeeld aan dat zij van plan zijn concurrentiebedingen te verbieden. Volgens hen beperken dergelijke bedingen op oneerlijke wijze de arbeidsmogelijkheden van ongeveer 30 miljoen Amerikanen en dragen ze bij aan uitbuiting. Lina Kahn, hoofd van de FTC, benadrukte dat de vrijheid om van baan te veranderen cruciaal is voor zowel de economische vrijheid van werknemers als voor een concurrerende economie. Dit beleid sluit aan bij de visie van president Biden, die zichzelf profileert als voorstander van de rechten van Amerikaanse arbeiders. In Europa geldt sinds vorig jaar scherpere wetgeving ter zake de inhoud en duidelijkheid in een arbeidsovereenkomst

Hoewel een volledig verbod op concurrentiebedingen wellicht te ver gaat, is het evident dat er situaties zijn waarin werkgevers legitieme belangen hebben om dergelijke bedingen op te leggen, met name aan hogere functionarissen met toegang tot bedrijfsgeheimen. Echter, het is niet de bedoeling dat het concurrentiebeding de vrije arbeidskeuze van werknemers zonder relevante kennis, zoals helpdeskmedewerkers, monteurs en kappers, onnodig inperkt. De voorgestelde hervormingen van het demissionaire kabinet zijn een stap in de juiste richting, en het is te hopen dat deze niet worden vertraagd door politieke ontwikkelingen. De rechten van Nederlandse werknemers staan op het spel.