de verzoekschriftprocedure

de verzoekschriftprocedure

  

In het burgerlijk recht kennen wij twee belangrijke soorten procedures: de dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure. In de dagvaardingsprocedure staan twee partijen tegenover elkaar, dit zijn de eiser en de gedaagde. De gedaagde wordt in deze procedure gedagvaard om voor de rechtbank te verschijnen. Hiervoor krijgt hij een dagvaarding uitgereikt. De verzoekschriftprocedure lijkt in zeker opzicht op de dagvaardingsprocedure. Hier spreken we alleen wel van een verzoeker en een verweerder in plaats van een eiser en een gedaagde. In een verzoekschriftprocedure vraagt de verzoeker de rechter om een beslissing te nemen. Gedacht kan worden aan het inroepen van een bepaalde rechtstoestand. Deze procedures komen tegenwoordig vaak voor met betrekking tot zaken van personen- en familierecht.

Algemeen

De verzoeker kan een verzoekschriftprocedure starten door een verzoekschrift in te dienen bij de rechter. Zoals gezegd bevat het verzoekschrift een verzoek aan de rechter om een bepaalde rechtstoestand uit te roepen of te verbreken. Denk hierbij aan scheidingen, een ondercuratelestelling, een onderbewindstelling of het voogdijschap. Een uitspraak van een rechter in een verzoekschriftprocedure is geen vonnis maar een beschikking. Deze beschikking heeft vaak een constitutief karakter, wat betekent dat de rechter een rechtstoestand in het leven roept of een rechtsbetrekking verbreekt. Ook in geschillen die te maken hebben met het vermogensrecht speelt de verzoekschriftprocedure tegenwoordig een belangrijke rol. Zo moet er een verzoek worden ingediend wanneer een werkgever een arbeidsovereenkomst wil ontbinden, bij onenigheid over het appartementsrecht en bij arbitragegeschillen. Wanneer een rechtszaak moet worden ingeleid door een verzoekschrift, staat in de desbetreffende wettelijke regeling het woord ‘verzoek’. Wanneer voor de zaak een dagvaarding nodig is, staat in de wettekst het woord ‘vordering’ of ‘rechtsvordering’. Let op, in het faillissementsrecht kent men ook de verzoekschriftprocedure. De regels van de normale verzoekschriftprocedure zijn alleen niet van toepassing op het faillissement, dit recht heeft eigen regels.    

De bevoegde rechter

Voordat men een verzoekschriftprocedure kan starten, moet gekeken worden naar de bevoegdheid van de rechter. De vraag is welke rechter mag oordelen in de verzoekschriftprocedure. Er moet dan eerste gekeken worden naar de internationale rechtsmacht: is er een verdrag of verordening uit Europa die ons zegt hoe we onze rechtsmacht moeten indelen? In sommige gevallen is dit zo, vooral wanneer de zaak een internationaal karakter heeft. We moeten dan kijken in de EG-verordening Brussel II bis, in art. 3. In dit artikel staat welke rechter van welk land bevoegd is om een zaak te beoordelen. Als duidelijk is dat de Nederlandse rechter bevoegd is, moeten we nog kijken naar de absolute en de relatieve competentie.

Art. 112 Grondwet en art. 42 Wet op de rechtelijke organisatie (RO) zeggen dat de rechtbank in eerste aanleg kennis neemt van alle burgerlijke zaken. Hierbinnen vallen ook de verzoekschriftprocedures. Bij de absolute competentie draait het om de bevoegdheid van de kantonrechter of de bevoegdheid van de rechter van de rechtbank sector civiel. De kantonrechter zal zich meestal buigen over zaken met betrekking tot arbeidsovereenkomsten, appartementsrechten en arbitrage. Het kantongerecht speelt ook een rol in het personen- en familierecht. Zij oordeelt over zaken die te maken hebben met het vermogen van belanghebbenden. Alleen zaken die een persoon en/of het gezag over deze personen betreffen, worden voorgelegd aan de rechtbank sector civiel.
De relatieve competentie staat beschreven in art. 3 onder a Rechtsvordering (Rv) en in art. 262 Rv. De vraag naar relatieve competentie is de vraag naar de plaats waar de verzoekschriftprocedure zal plaatsvinden. Dit zal zijn in het arrondissement bij de woonplaats van de verzoeker, of bij de woonplaats van de enige belanghebbende. Wanneer niet aan deze regels van relatieve competentie is voldaan, zal de rechter ambtshalve (automatisch, zonder dat daartoe een verzoek moet worden gedaan) doorverwijzen naar de bevoegde rechter, behalve als partijen op grond van art. 270 lid 1 Rv dit niet wensen.    

De procedure

De verzoeker dient een verzoekschrift in bij de bevoegde rechter en ook bij de griffie van de rechtbank. In art. 278 lid 1 Rv staat omschreven aan elke voorwaarden dit verzoekschrift moet voldoen. Het verzoek moet worden ondertekend door een advocaat. In het civiel recht bestaat namelijk een verplichting om je tijdens een procedure te laten vertegenwoordigen door een procesvertegenwoordiger. Het verzoek kan totdat de rechter een uitspraak doet nog worden ingetrokken of gewijzigd.

Na het verzoek zal de rechter een datum vaststellen voor een zitting, art. 279 Rv. In het verzoekschrift kan de verzoeker aangeven dat er een belanghebbende of een verweerder in het spel is. Dit kan iemand zijn die als medepartij meewerkt of iemand die belang heeft bij een bepaalde beschikking van de rechter. Als het verzoek geen belanghebbenden beschrijft, zal de rechter zelf onderzoeken of deze er zijn en eventueel overgaan tot het oproepen van deze belanghebbenden. De rechter vraagt dan vaak of deze belanghebbenden aanwezig willen zijn op de zitting. Ook belanghebbende die niet zijn opgeroepen kunnen vóór de procedure en soms zelfs tijdens de behandeling (bij goedkeuring van de rechter) een verweerschrift indienen tegen het verzoek. Het verweerschrift kan een tegenverzoek bevatten. Dit tegenverzoek moet dan wel samenhangen met het eigenlijke verzoek van de verzoeker, anders kan het verweer in de procedure niet worden toegelaten. De verzoeker kan tegen dit tegenverzoek weer een verweerschrift indienen. Deze handelingen lijken op de eis in reconventie en conventie in de dagvaardingsprocedure.

De zaak zelf wordt mondeling behandeld voor de rechter. Beide partijen mogen nu hun standpunten verduidelijken en reageren op elkaars stellingen. Dit is een belangrijk vereiste binnen het proces en wordt wel omschreven als het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel ziet men als een belangrijk recht waarop beide partijen evenveel recht hebben. Tijdens de procedure op de zitting kunnen tevens nog processtukken naar voren worden gebracht, dit zullen voornamelijk bewijsmiddelen zijn. Met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor mogen de nieuwe processtukken niet te ingewikkeld zijn. De wederpartij moet namelijk altijd een kans hebben om op deze nieuwe stukken te kunnen reageren. Laat de rechter dit niet toe, dan is er een inbreuk gemaakt op het genoemde beginsel. De regels over de bewijslevering zijn ongeveer hetzelfde als die van de dagvaardingsprocedure, aldus art. 284 lid 1 Rv. Dit kan anders zijn wanneer de aard van de zaak zich daartegen verzet. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer sprake is van spoedeisende zaken met betrekking tot het ontslagrecht of het leggen van beslag. Daarnaast kan de rechter in de verzoekschriftprocedure een getuige oproepen, dat kan in een dagvaardingsprocedure niet.    

De beschikking

Wanneer de zitting en het onderzoek ten einde zijn, zal de rechter een beschikking geven. Dit is de uitspraak. Deze beschikking moet goed gemotiveerd zijn en heeft in principe bindende kracht, art. 236 Rv. Deze bindende kracht geldt niet altijd voor alle beschikkingen. In de meeste gevallen zal de rechter dit artikel analoog toepassen, maar bij de ontbindingsprocedure van een arbeidsovereenkomst geldt art. 236 Rv niet.

Wat kun je nou doen als je het niet eens bent met de beschikking? Allereerst kan het zijn dat een beschikking schrijffouten en dergelijke bevat. Deze kunnen op verzoek van de partijen of ambtshalve door de rechter worden verbeterd, art. 31 Rv. Daarnaast kan men in hoger beroep of in cassatie gaan tegen de beschikking. Verzet tegen een beschikking is echter niet mogelijk! Wanneer men het niet eens is met een tussenbeschikking (bijvoorbeeld ter oproeping van getuigen), dan kan men alleen in hoger beroep opkomen tegen dit vonnis als dit gelijktijdig is met het eindvonnis. Hierop is een uitzondering gemaakt voor de zogenaamde deelvonnissen. Dit zijn beslissingen binnen een tussenvonnis die eigenlijk een eindvonnis zijn. Bij dit soort vonnissen kan men direct in hoger beroep.     

Hoger beroep

Hoger beroep moet binnen drie maanden na de eindbeschikking worden ingesteld bij het hof, art. 358 lid 2 Rv. Als eenmaal hoger beroep is ingesteld door een partij, kunnen andere partijen, ondanks dat de beroepstermijn al is verstreken, toch nog incidenteel hoger beroep instellen door een verweerschrift op te stellen.