Toezending van stukken aan de rechter nadat vonnis is bepaald

De rechtbank behoort ook in onteigeningszaken geen acht te slaan op stukken die haar door een partij worden toegezonden buiten de verplichte procesvertegenwoordiger om.

Ook mag de rechtbank geen kennis nemen van stukken die haar worden toegezonden nadat vonnis is bepaald, zeker niet zonder de wederpartij in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Daarbij is niet van belang in hoeverre te toegezonden stukken daadwerkelijk een rol hebben gespeeld voor de beslissing van de rechtbank.

In deze onteigeningsprocedure heeft – na een eerdere cassatie en verwijzing door de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2015:3563 – de rechtbank bij vonnis van 18 mei 2016 de vervroegde onteigening uitgesproken van het perceel van eiser tot cassatie.

Voorafgaand aan dit vonnis heeft op 26 april 2016 een pleidooi plaatsgevonden (dat pleidooi was door de rechtbank vóór verwijzing geweigerd en op die grond kwam het in de eerste cassatieprocedure tot een vernietiging). Bij het pleidooi is de zaak door de gemeente bepleit door haar advocaat. De advocaat van eiser had zich enkele weken vóór het pleidooi als advocaat onttrokken; namens eiser heeft zijn zoon bij het pleidooi het woord gevoerd.

Na het pleidooi heeft (niet de advocaat van de gemeente maar) een eigen jurist van de gemeente een e-mail aan de rechtbank toegezonden. Daarbij was een uitspraak gevoegd die de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op (eveneens) 26 april 2016 had gedaan. In die uitspraak heeft de Afdeling een herzieningsverzoek van eiser afgewezen dat gericht was tegen het bestemmingsplan dat de basis vormde voor de onteigening van het perceel van eiser.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 mei 2016 bij de opsomming van de “stukken van het geding” verwezen naar het bericht van de gemeente en de bijgevoegde uitspraak van de Afdeling, en heeft ook in verschillende overwegingen van het vonnis naar die uitspraak verwezen.

Deze procedurele gang van zaken wordt in cassatie door eiser ter discussie gesteld, en dat leidt tot een (tweede) vernietiging op procesrechtelijke gronden.

De Hoge Raad breekt in de eerste plaats de staf over het toezenden van stukken door een ander (de gemeentejurist) dan een advocaat: ook in onteigeningszaken (waarin eveneens wordt aangenomen dat verplichte procesvertegenwoordiging geldt, zie de CPG, § 3.2) behoort de rechtbank volgens de Hoge Raad geen acht te slaan op stukken die haar door een partij worden toegezonden buiten de verplichte procesvertegenwoordiger om.

Ten tweede acht de Hoge Raad de klacht gegrond dat de rechtbank (ook) geen acht had mogen slaan op de toegezonden stukken omdat in art. 6.1 van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken  is bepaald dat de rechtbank geen kennis neemt van stukken die worden toegezonden nadat vonnis is bepaald, tenzij blijkt dat de wederpartij met die kennisneming heeft ingesteld. Een soortgelijke regel is overigens voor advocaten onderling neergelegd in Gedragsregel 15 lid 2  (maar die was in casu niet van toepassing omdat de stukken niet door de advocaat van de gemeente waren toegezonden aan de rechtbank; daarnaast werd eiser op dat moment niet meer bijgestaan door een advocaat).

Ten derde – en dat lijkt enigszins in tegenspraak met het vorige punt – oordeelt de Hoge Raad dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door het bericht van de gemeente in haar oordeel te betrekken zonder eiser daarvan in kennis te stellen; de rechtbank had volgens de Hoge Raad eiser in kennis moeten stellen van de toegezonden stukken en hem de gelegenheid moeten bieden om daarop (door tussenkomst van een nieuwe advocaat) te reageren. Dit impliceert dat de rechtbank op zichzelf de stukken nog wél in haar oordeel mocht betrekken, ook al waren deze in strijd met art. 6.1 van het procesreglement aan haar toegezonden nadat al vonnis was bepaald. Mogelijk vindt dit zijn verklaring in het feit dat de rechtbank ook ambtshalve kennis van de uitspraak van de Afdeling had kunnen nemen (zoals de gemeente in cassatie nog had betoogd; zie CPG § 3.7), mits de rechtbank eiser maar in de gelegenheid stelde tot een reactie op de stukken.

Aan zijn oordeel voegt de Hoge Raad nog toe – in reactie op het verweer dat de gemeente in cassatie had gevoerd – dat bij de voorgaande punten niet van belang is in hoeverre de uitspraak van de Afdeling daadwerkelijk van invloed is geweest op het oordeel van de rechtbank. Het was niet aan de rechtbank, maar aan eiser om de beoordelen of die uitspraak noodzaakte tot een reactie, en het enkele feit dat de rechtbank in haar uitspraak van de Afdeling heeft verwezen onderstreept bovendien dat niet gezegd kan worden dat de toezending van die uitspraak in redelijkheid niet van enig belang kan zijn geweest voor haar oordeel.

De Hoge Raad sluit hiermee aan bij eerdere rechtspraak (onder meer HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882, CB 2012-214)
, waarin hij – op het voetspoor van EHRM-rechtspraak – oordeelde dat partijen het recht hebben om kennis te nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, álle gegevens en bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming van de rechter te worden betrokken. Dit geldt in beginsel ongeacht de vraag of die gegevens daadwerkelijk de uiteindelijke beslissing hebben beïnvloed.

Bron: Cassatieblog.nl

uw rechten & plichten bij incasso

Wettelijke incassotarieven vaak onbekend bij debiteuren

Zowel debiteuren als crediteuren zijn niet altijd goed bekend met de geldende wettelijke incassotarieven. De bekendheid van alle betrokken partijen met de nieuwe incassotarieven is van belang voor een goede handhaving van de wet. Onder meer op de website www.rijksoverheid.nl is informatie over incassokosten te raadplegen. Er blijken aanhoudende signalen over incassobedrijven die zich niet houden aan de wettelijke gefixeerde tarieven. Niet alleen particuliere debiteuren, maar ook ondernemers kunnen hier last van hebben.

Dit is de reden waarom het ministerie van Veiligheid en Justitie samen met VNO-NCW en MKB Nederland de voorlichting over incasso wil intensiveren. De overheid én de koepelorganisaties hebben een evident belang bij een maatschappelijk verantwoorde incasso. Natuurlijk mag men als ondernemer of overheid de incasso uitbesteden. Maar een incassobureau dat slecht werk aflevert, brengt ook reputatieschade toe aan zijn opdrachtgever. Via voorlichting zal worden getracht om de opdrachtgever, die het incassobedrijf inschakelt, bewust te laten kiezen voor een incassobureau dat voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen, zoals het correct hanteren van de maximum tarieven en het daarover correct informeren van opdrachtgever én betaalplichtigen. Een niet dwingend (wettelijk), maar zelfregulerend incassokeurmerk kan daar een goed onderdeel van zijn.

Een debiteur (ondernemer of particulier) hoeft buitengerechtelijke incassokosten die uitstijgen boven wat toegestaan is op grond van de wet niet te voldoen. Op de website van de Landelijke organisatie sociaal raadslieden (LOSR) zijn modelbrieven te downloaden waarmee men als debiteur adequaat kan reageren op te hoge tarieven. Deze modelbrieven komen erop neer dat men via die brief uitsluitend de achterstallige hoofdsom betaalt, plus wat men aan incassokosten wettelijk verschuldigd is, maar het meerdere mag weigeren te voldoen. Op die manier laat men het (proces)initiatief bij de partij die het gedeelte onredelijk hoge incassokosten zonder wettelijke grondslag bij de rechter mag proberen te vorderen.

Voor de overheid als opdrachtgever speelt het Expertisecentrum Aanbesteden (PIANOo) een rol. Het contracteren van een incassobureau maakt deel uit van het inkoopproces, bij gemeenten bijvoorbeeld. Voorafgaand aan het contracteren wordt de inkoopbehoefte vastgesteld, de markt verkend en een aanbesteding ingericht en uitgevoerd. PIANOo biedt op haar site een marktdossier Incassodiensten, met een beschrijving van de markt en aandachtspunten voor de inkoop. Belangrijk voor de praktijk is om te beseffen dat burgers en bedrijven alert moeten zijn op malafide incasso, en zich wapenen bijvoorbeeld via fraudemeldpunten. Dit zodat burgers en bedrijven die benaderd worden door een incassobureau op de hoogte zijn van hun rechten en plichten en gewaarschuwd zijn tegen malafide praktijken.

procedure bij rechter wordt digitaal

De Tweede Kamer is akkoord met de digitalisering van het bestuursrecht en het civiel recht. Donderdag stemde het parlement in met de wet waarmee de invoering vorm krijgt. De Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht werd als hamerstuk aangenomen. De invoeringswet is de laatste van een drietal wetten om de digitalisering te regelen. De andere twee zijn al door de Tweede Kamer aangenomen. De Eerste Kamer wil het hele wetgevingspakket in één keer behandelen.

Het kabinet wil net als de rechtspraak dat de procedures bij de bestuursrechter en bij de burgerlijk rechter vereenvoudigd en dus ook gedigitaliseerd worden. Zo voorziet het wetgevingspakket in de eis dat processtukken via elektronische weg ingediend moeten worden. Ook komen er meer termijnen en krijgt de rechter de mogelijkheid om het proces te sturen.

In de eerste wet uit het pakket worden de procedures uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en uit de Algemene wet bestuursrecht onder handen genomen. De tweede wet regelt hetzelfde voor de hoger beroepen.

Bron: Tekst Nieuwsbericht – OpMaat