Inbezitneming van Gemeentegrond en verjaring; Voorwaarden en Mogelijkheden

Een recente uitspraak illustreert dat, ondanks eerdere jurisprudentie die gedogen centraal stelde, de rechtbank Noord-Holland oordeelde dat langdurig niet optreden door de gemeente kan leiden tot eigendomsverlies door verjaring, met name als een ondoordringbare afscheiding de toegang voor de gemeente belemmert. Dit toont aan dat verjaring bij gemeentegrond mogelijk blijft, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

In het kader van de vaststelling van grondbezit en verjaring, heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch eind 2016 diverse arresten gewezen die de indruk wekten dat het voor particulieren nagenoeg onmogelijk was geworden om gemeentegrond door inbezitneming te verkrijgen. Het Hof stelde dat het gebruik van gemeentegrond door particulieren vaak door beide partijen als wenselijk wordt beschouwd, en interpreteerde dergelijk gebruik als gedoogd door de gemeente. Hieruit concludeerde het Hof dat er geen sprake kan zijn van onrechtmatige inbezitneming door de gebruiker, gezien gedogen bezit uitsluit. Deze jurisprudentie heeft geleid tot de vraag of verjaring van gemeentegrond nog steeds mogelijk is. Recentelijk heeft de Rechtbank Noord-Holland deze kwestie beoordeeld en haar visie hierop gegeven, waarbij ze zich boog over het onderscheid tussen gedogen en niet optreden door de gemeente, en de implicaties daarvan voor het al dan niet aanwezig zijn van bezit.

In een specifieke zaak stelden eisers dat hun voortuinen, die deels op gemeentegrond van Haarlem liggen en door een ondoordringbare heg zijn omringd, door hen in bezit zijn genomen. De rechtbank oordeelde dat deze feitelijke situatie voldoende was om bezit aan te nemen. De gemeente voerde aan dat er sprake was van toestemming, maar de rechtbank vond geen bewijs van een expliciete of impliciete overeenkomst. Hierbij werd opgemerkt dat afspraken met andere buurtbewoners of verwijzingen naar dergelijke afspraken in een persbericht niet relevant zijn.

De rechtbank maakte een duidelijk onderscheid tussen gedogen en het simpelweg niet optreden door de gemeente. Langdurig niet optreden terwijl dat wel had gemoeten, kan leiden tot eigendomsverlies door verjaring. Dit staat in contrast met de eerdere interpretaties van het Hof ’s-Hertogenbosch, waar gedogen centraal stond. In deze zaak was de aanwezigheid van een ondoordringbare haag een nieuw element dat bijdroeg aan het oordeel.

De rechtbank wees de vordering tot bevrijdende verjaring toe, gegeven dat de termijn van twintig jaar ruimschoots was overschreden. Bewijzen zoals tuinontwerpen en een verklaring van een hovenier toonden aan dat de heg minstens 35 jaar geleden geplaatst was. Ook de verkoopbrochure, waarin de strook grond als eigendom werd aangeboden, speelde een rol in deze beslissing.

Deze uitspraak nuanceert de visie van het Hof ‘s-Hertogenbosch en benadrukt dat verjaring bij gemeentegrond onder bepaalde omstandigheden nog steeds mogelijk is. Het is een signaal dat inbezitneming van publieke grond niet te snel moet worden aangenomen, maar dat het verlies van eigendom voor gemeentes een reëel risico blijft bij een duidelijke fysieke afscheiding zonder gebruiksovereenkomst.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel aan vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Verjaring en Stuiting

Verjaring en stuiting zijn cruciale aspecten in het Nederlands rechtssysteem. Juridische vorderingen kunnen verjaren, waardoor ze niet meer juridisch afdwingbaar zijn. Er zijn diverse verjaringstermijnen, afhankelijk van de vordering. Stuiting kan de verjaring onderbreken en een nieuwe termijn inluiden. Raadpleeg voor complexe zaken altijd een advocaat.

WAT HOUDT EEN JURIDISCHE VORDERING IN?

Volgens het Nederlands Burgerlijk Wetboek kunnen individuen wettelijke claims jegens elkaar hebben, bekend als vorderingen. Een persoon met een vordering tegen een ander heeft een juridische vordering op basis van die claim. Het “juridische” aspect benadrukt het recht van de eiser om, bijvoorbeeld voor betaling of eigendomsoverdracht, een gerechtelijke procedure te starten bij de civiele rechter. Het indienen van een juridische vordering betekent dus het aangaan van een rechtszaak.

ONAFHANKELIJKHEID VAN DE PRESTATIE

Een juridische vordering vertegenwoordigt het recht om via de bevoegde rechtbank te eisen dat de debiteur zijn verplichtingen nakomt. Deze vordering staat los van de daadwerkelijke verbintenis zelf, die weer apart staat van het recht om nakoming ervan juridisch af te dwingen. Zolang een schuldeiser gerechtelijk nakoming kan eisen, moet de schuldenaar anticiperen op mogelijke rechtszaken. De schuldenaar heeft natuurlijk het recht zich te verdedigen, maar naarmate de tijd verstrijkt, wordt het lastiger om verweer te bieden. Als een schuldenaar bijvoorbeeld een vordering wil weerleggen met betrekking tot een (schriftelijke) leningsovereenkomst, ligt de bewijslast bij de schuldenaar. Dit betekent dat de schuldenaar bewijsmateriaal moet kunnen voorleggen

VEREISTE VAN SCHRIFTELIJK BEWIJS

Als schriftelijk bewijs vereist is, moet de schuldenaar, zolang de vordering instelbaar is, het bewijs beschikbaar hebben voor latere overlegging. Als het bewijs verloren is gegaan, is dat in principe zijn risico. Veel bewijsmateriaal, zoals administratie en correspondentie, raakt met de tijd verloren of vergeten. Ook voor getuigenbewijs van mondelinge afspraken geldt dit. Als getuigen bepaalde gebeurtenissen niet meer herinneren of overleden zijn, is dat het risico van de schuldenaar. Hoe langer een schuldeiser een vordering kan instellen, hoe minder rechtszekerheid dit met zich meebrengt. Daarom zijn er verjaringstermijnen voor juridische vorderingen.

CONSEQUENTIES VAN VERJARING

Na verjaring kan een vordering niet meer juridisch afgedwongen worden; er blijft wel een natuurlijke verbintenis bestaan, die in principe verrekenbaar is.

WELKE VERJARINGSTERMIJNEN GELDEN?

Er is een algemene verjaringstermijn van 20 jaar, tenzij anders bepaald. Meestal verjaart een juridische vordering echter na 5 jaar, of soms minder. De aanvang van deze termijn varieert afhankelijk van de vordering. De belangrijkste termijnen worden hieronder besproken.

  • Een vordering tot nakoming van een overeenkomst verjaart 5 jaar na opeisbaarheid (artikel 3:307 lid 1 BW). Dit geldt ook voor vorderingen zoals levering van een reeds betaalde, maar nog niet geleverde zaak.
  • Vorderingen voor schadevergoeding of boetes verjaren na 5 jaar vanaf het moment dat de benadeelde bekend wordt met de schade en verantwoordelijke persoon, en uiterlijk na 20 jaar (artikel 3:310 lid 1 BW).
  • Er zijn speciale termijnen, zoals in ontslagrecht, belastingrecht en consumentenkoop. Een vordering tot betaling van de koopprijs bij consumentenkoop verjaart bijvoorbeeld al na 2 jaar (artikel 7:28 BW).

VERJARING VAN EEN VONNIS

De bevoegdheid tot uitvoering van een vonnis verjaart 20 jaar na de uitspraak. Voor zaken die binnen een jaar betaald moeten worden, geldt een termijn van 5 jaar.

VERJARING VAN EEN NOTARIËLE AKTE

Een in een notariële akte vastgelegde vordering, mits duidelijk omschreven, kan zonder rechterlijke tussenkomst ten uitvoer worden gelegd, maar verjaart in principe 5 jaar na opeisbaarheid.

STUITING VAN VERJARING Verjaring kan meestal worden gestuit. Stuiting vindt plaats door een juridische actie, een schriftelijke aanmaning of erkenning door de debiteur. Afhankelijk van de vordering vereist stuiting soms een juridische procedure binnen 6 maanden. Stuiting van een vordering tot nakoming of schadevergoeding initieert een nieuwe verjaringstermijn (maximaal 20 jaar).

Voor complexe verjaringszaken is het raadzaam een advocaat te raadplegen.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Ontslagzaak, mondeling proeftijdbeding afspreken prima, maar wel voor of kort na aanvang werk

mondeling proeftijdsbeding kan, maar wel voor of kort na aanvang werk

De werknemer was bijna twee maanden werkzaam voor werkgever toen hij de arbeidsovereenkomst met daarin een proeftijd van twee maanden ondertekende. Kort daarna wordt de arbeidsovereenkomst door de werkgever op grond van de proeftijd beëindigd. De kantonrechter is van oordeel dat het schriftelijk vastleggen van het proeftijdbeding ook kan geschieden na het mondeling overeenkomen daarvan.

Het mondeling overeenkomen dient echter wel vóór of kort na de aanvang van de feitelijk werkzaamheden te gebeuren uit oogpunt van rechtsbescherming en rechtszekerheid. Betwist is dat destijds mondelinge overeenstemming bestond over de proeftijd, zodat wordt geoordeeld dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag.

. . . lees verder op Internet