Volledig cursusgeld verschuldigd bij annulering?

Bij de beoordeling van de vraag of een annuleringsbeding in een overeenkomst van opdracht onredelijk bezwarend is, kan – ook wanneer dit artikel niet rechtstreeks van toepassing is – aansluiting worden gezocht bij art. 7:411 BW.

De onderhavige zaak draaide om een geschil tussen een aanbieder van een particuliere Mbo-opleiding en een na drie maanden gestopte cursist. In de tussen de opleiding en de cursist gesloten cursusovereenkomst was een regeling neergelegd die de cursist verplichtte om, ook bij vroegtijdige beëindiging van de cursus, het volledige bedrag aan cursusgeld te betalen.

In 2014 oordeelde het gerechtshof Den Haag dat deze annuleringsregeling binnen de werkingssfeer van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten viel, als onredelijk bezwarend moest worden aangemerkt (art. 6:233(a) BW), en daarmee oneerlijk was in de zin van de Richtlijn. Daarbij ging het hof uit van het oordeel van de kantonrechter (nu daartegen niet was gegriefd) dat de betreffende overeenkomst kon worden beschouwd als overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 BW, en dat daarom voor de gevolgen van de opzegging aansluiting diende te worden gezocht bij art. 7:411 BW. Laatstgenoemd artikel bepaalt kort gezegd op welk loon een opdrachtnemer recht heeft in gevallen waarin een overeenkomst eindigt voordat een opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken.

In cassatie keert de aanbieder van de Mbo-opleiding zich tegen dit oordeel. Gewezen wordt op het feit dat voor toepassing van art. 7:411 BW vereist is dat de verschuldigdheid van loon – in dit geval cursusgeld – afhankelijk is van de volbrenging van een opdracht of van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend. In het onderliggende geval zou daarvan geen sprake zijn, omdat de cursist had moeten begrijpen dat bij de enkele aanmelding voor de opleiding de verplichting ontstond om – ook bij vroegtijdige beëindiging van de cursus – het volledige cursusgeld te betalen. De Hoge Raad wijst deze klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag af. Het hof oordeelde immers niet dat art. 7:411 BW rechtstreeks van toepassing was, maar zocht bij dit artikel slechts aansluiting. Daarmee gaf het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting:

“3.3.3. De klacht mist in zoverre feitelijke grondslag dat het hof niet heeft geoordeeld dat art. 7:411 BW (rechtstreeks) toepasselijk is. Het hof heeft bij de beantwoording van de vraag of het annuleringsbeding ten nadele van de consument een “aanzienlijke verstoring van het evenwicht” tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt, aansluiting gezocht bij deze wetsbepaling en is vervolgens tot het oordeel gekomen dat het annuleringsbeding in de verhouding tussen [verweerder] en Tio onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW. Nu het hof de tussen partijen gesloten overeenkomst als een overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 lid 1 BW heeft aangemerkt, hetgeen in cassatie terecht niet wordt bestreden, en [verweerder] als opdrachtgever ingevolge art. 7:413 lid 2 BW in verbinding met art. 7:408 lid 3 BW het recht had de overeenkomst op te zeggen, geeft het oordeel van het hof om aansluiting te zoeken bij art. 7:411 BW geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. In zoverre faalt de klacht dus.”

Blijkens de conclusie van Advocaat-generaal Wissink (§ 2.8) is er in de feitenrechtspraak discussie (geweest) over de vraag of overeenkomsten als die in deze zaak als overeenkomst van opdracht kunnen worden aangemerkt. Nu de Hoge Raad overweegt dat partijen terecht niet het oordeel van het hof hebben bestreden dat de tussen hen gesloten overeenkomst als een overeenkomst van opdracht moet worden aangemerkt, is dat voor overeenkomsten als hier aan de orde kennelijk het geval.

Bron: Cassatieblog                                           

Laat de “kleine lettertjes” van het contract checken

Een goede ondernemer let ook op de kleintjes: De “kleine lettertjes” bij een contract kunnen vaak grote juridische gevolgen hebben. Door de wet worden ze “algemene voorwaarden” genoemd. Zij staan zelden “in” het contract, maar meestal in een bijlage die mede inzet is – of zou moeten zijn ! – van de onderhandelingen. De inhoud van de algemene voorwaarden moet voor de wederpartij vooraf kenbaar zijn, uiterlijk op het moment van sluiten van de overeenkomst, want anders zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar. Een ondernemer doet er verstandig aan om de (concept) algemene voorwaarden van de partij met wie men onderhandelt over een contract kritisch te lezen – of als men daar geen tijd in wil steken: door een deskundige te laten checken.

Algemene voorwaarden vullen de contractsafspraken nader in. Pas op voor het vaak eenzijdige karakter van de “kleine lettertjes”: wilt u zo echt zaken doen ? Als het zakelijk contact tot stand komt is alles koek en ei en staat de goede sfeer en de wil tot samenwerking voorop, maar als na een poos de verhoudingen zich bij tegenwind verharden dan komen de kleine lettertjes om de hoek kijken. Zij bevatten beperkingen van aansprakelijkheid van de wederpartij, en kijk uit voor een zgn. garantiebepaling die een opsomming behelst van de gevallen waarin juist geen garantie bestaat. Opvallend korte termijnen voor de uitoefening van rechten door de andere partij, of hoge boetebedingen bij iedere (kleine) schending van het contract door de andere partij, zonder dat eenzelfde boete verschuldigd zal zijn als de opsteller van de voorwaarden een afspraak niet nakomt.

Algemene voorwaarden zijn volgens de wet snel toepasselijk, en de rechtspraak sluit daarbij aan. De Hoge Raad oordeelde dat als tijdens uitvoerige onderhandelingen tussen professionele partijen door de een in haar offertes steeds wordt verwezen naar haar algemene voorwaarden en ook die algemene voorwaarden worden bijgesloten, zonder dat de ander afwijzend reageert, dat dan de opsteller van de algemene voorwaarden erop mag vertrouwen dat de algemene voorwaarden zijn geaccepteerd.

De wet kent ook een mogelijkheid om een beding in de algemene voorwaarden te vernietigen indien dat beding onredelijk uitpakt. Dat is voor ondernemers wel moeilijker dan voor consumenten. De ruime mogelijkheden tot vernietiging van een “onredelijk bezwarend” contractsbeding zijn volgens het Burgerlijk Wetboek gereserveerd voor de consument. De wet kent uitgebreide artikelen (de zogenaamde zwarte en grijze lijst) waarin bepaalde contractsclausules worden omschreven die onredelijk zijn, of die “vermoed worden” onredelijk te zijn, dus behoudens tegenbewijs. De bijzondere rechtsbescherming van deze twee lijsten geldt niet voor de doelgroep van ondernemers. De wetgever vindt dat ondernemers goed in staat moeten worden geacht om hun eigen belangen te behartigen. Als ondernemer geldt dus sneller “afspraak is afspraak” zonder mogelijkheid om erop terug te komen.

Bron: Actuele Artikelen                           

De ‘kleine lettertjes’ van het contract

De beruchte ‘kleine lettertjes’ in een contract kunnen vaak grote juridische gevolgen hebben. Deze kleine lettertjes worden door de wet algemene voorwaarden genoemd. Zij staan zelden ‘in’ het contract, maar vormen een bijlage die mede inzet is – of zou moeten zijn – van de onderhandelingen. De inhoud van de algemene voorwaarden moet hoe dan ook voor de wederpartij kenbaar zijn, uiterlijk op het moment van sluiten van de overeenkomst, want anders zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar.

Een ondernemer doet er verstandig aan om de (concept) algemene voorwaarden van de partij met wie men onderhandelt over een contract kritisch te lezen, of door een deskundige te laten lezen. Algemene voorwaarden vullen als het ware de contractsafspraak nader in. Men dient hier te waken voor het veelal eenzijdige karakter van de ‘kleine lettertjes’. Zij bevatten vaak beperkingen van aansprakelijkheid van de wederpartij, een garantiebepaling die een opsomming behelst van de gevallen waarin juist geen garantie bestaat, korte termijnen voor de uitoefening van rechten door de andere partij, of boetebedingen bij schending van het contract door de andere partij, zonder dat een vergelijkbare boete verschuldigd zal zijn als de opsteller van de voorwaarden het contract schendt.

Algemene voorwaarden zijn volgens de wet snel toepasselijk. Dat bleek wederom uit een recent arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat als tijdens uitvoerige onderhandelingen tussen professionele partijen door de één in haar offertes steeds wordt verwezen naar haar algemene voorwaarden en ook die algemene voorwaarden worden bijgesloten, zonder dat de ander afwijzend reageert, dat dan de opsteller van de algemene voorwaarden erop mag vertrouwen dat de algemene voorwaarden zijn geaccepteerd.

Dat de bijlage zo onderdeel is geworden van het contract is nog niet het hele verhaal. De wet kent ook een mogelijkheid om een beding in de algemene voorwaarden te vernietigen indien dat beding onredelijk uitpakt. Dat is voor ondernemers wel moeilijker dan voor consumenten. De ruime mogelijkheden tot vernietiging van een ‘onredelijk bezwarend’ contractsbeding zijn volgens Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek gereserveerd voor de consument die met algemene voorwaarden wordt geconfronteerd. De wet kent uitgebreide artikelen (de zogenaamde zwarte en grijze lijst) waarin bepaalde contractsclausules worden omschreven die onredelijk zijn, of die vermoed worden onredelijk te zijn behoudens tegenbewijs. De bijzondere rechtsbescherming van deze twee lijsten geldt niet voor ondernemers. De wetgever vindt dat ondernemers goed in staat moeten worden geacht om hun eigen belangen te behartigen.