Affectieschade en shockschade

 Kunnen nabestaanden na het overlijden van een naaste affectieschade claimen? Kunnen na een ongeval degenen die hiervan getuige zijn geweest recht doen gelden op een uitkering door shockschade? Wat wordt onder affectieschade en shockschade verstaan en wanneer bestaat recht op een schadevergoeding? In 1975 is op Europees niveau afgesproken dat er landelijke wetgeving moet komen, inhoudende dat de aansprakelijke partij smartengeld moet vergoeden aan nabestaanden voor affectieschade. Onder affectieschade wordt het ‘normale’ verdriet verstaan tengevolge van het overlijden van een naaste of tengevolge van ernstig en blijvend letsel van een ouder of kind.

Na 27 jaar heeft Nederland op dit punt, in tegenstelling tot landen als Duitsland, Engeland, Frankrijk en België, nog niets geregeld. Wetsvoorstel affectieschade Inmiddels ligt er een wetsvoorstel waarin een kring van naasten affectieschade kan claimen. Onder deze kring van naasten worden de wederhelften verstaan met wie de getroffene duurzaam (langer dan één jaar) samenleefde. Verder zijn het de (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen, mits zij met elkaar in gezinsverband samenleefden. Broers en zusters komen in het wetsvoorstel niet voor. De voorwaarde dat er sprake moet zijn van samenleven in gezinsverband ondervindt veel kritiek.

Stel u voor dat uw kind elders gaat studeren en om het leven komt vanwege een door een ander veroorzaakt ongeval. Volgens het wetsvoorstel zou u in dat geval geen recht hebben op vergoeding van affectieschade, omdat u niet meer in gezinsverband met uw kind leefde. Hetzelfde geldt voor de situatie dat u het huis heeft verlaten en uw moeder door een wegpiraat wordt doodgereden. Zou het verdriet in beide voorbeeld-situaties er voor de nabestaanden minder om zijn, nu zij niet meer in gezinsverband met hun kind of moeder samenleefden? Voor velen is het onbegrijpelijk dat een dergelijk onderscheid in het wetsvoorstel is opgenomen. Het moet worden afgewacht of de kamerleden hiermee akkoord gaan. In het wetsvoorstel wordt overigens uitgegaan van een vast bedrag aan schadevergoeding wegens affectieschade van eu 10.000,-. Dit bedrag zal naar verwachting jaarlijks worden geïndexeerd.

Shockschade Onder shockschade wordt iets anders verstaan dan affectieschade. Het gaat bij shockschade derhalve niet om het ‘normale’ verdriet tengevolge van het overlijden van een naaste of tengevolge van ernstig en blijvend letsel van een ouder of kind. Wil er sprake zijn van shockschade dan is nodig dat de confrontatie met het ongeval tot gevolg heeft dat een psychiatrisch ziektebeeld optreedt. Denk aan het voorbeeld van een kind dat na een ongeval in de auto zit vastgeklemd en vervolgens levend verbrandt voor de ogen van de moeder. De Hoge Raad heeft dergelijke schade al eerder toewijsbaar geacht. Inmiddels heeft de Hoge Raad bepaald dat shockschade niet alleen kan worden toegewezen aan een naast familielid, maar ook aan een willekeurige passant. Uitspraak Hoge Raad Dit jaar heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan met een vreemde uitkomst. Een kleuter werd overreden. De moeder rende naar het kind. Bij het optillen van het hoofd verdween haar hand in de inmiddels lege schedel van haar kind. Het zal niet verbazen dat als gevolg hiervan bij de moeder een psychiatrisch ziektebeeld is opgetreden. De alles betwistende verzekeraar kreeg op één onderdeel haar zin: voor de ‘normale’ affectieschade had de moeder geen recht op een uitkering, omdat de in aantocht zijnde wet nog niet van kracht was. Hierdoor moest de moeder naar een deskundig psychiater om te achterhalen welk deel van de schade moet worden gezien als affectieschade en welk deel als shockschade. Deze aanpak laat zien dat de rechters hebben verondersteld dat een deskundig psychiater kan vaststellen welk deel van het immense verdriet ‘normaal’ is en welke deel ‘abnormaal’.

Er is nog een vreemd gevolg van de gehanteerde aanpak. Wanneer naaste familieleden shockschade claimen, moet een psychiater vaststellen welk deel van de schade ‘normale’ affectieschade betreft. Hierdoor ontstaat veel vertraging om de schade vast te stellen. De toevallige passant daarentegen, die door de afgrijselijke aanblik van het ongeval eveneens in shock is geraakt, krijgt niet te maken met deze tijdrovende procedure. Hij kende het slachtoffer immers niet en om deze reden kan er geen sprake zijn van affectieschade. Anders gezegd: in het hierboven beschreven vreselijke geval krijgt de passerende toeschouwer veel makkelijker shockschade vergoed dan de moeder van het kind.

december 2002