Gedragsregels advocatuur
Ten geleide
Na de gedragsregels van 1968, 1980 en 1992 is in 2018 de tekst vastgesteld van de nieuwe set gedragsregels. Het was nodig om de gedragsregels uit 1992 te herijken, gelet op het inmiddels verstreken tijdsverloop, de ingrijpende wijziging van de Advocatenwet in 2015 en de veranderingen die zich in de advocatenpraktijk hebben voorgedaan. Om die reden heeft de algemene raad een commissie herijking gedragsregels ingesteld, die de opdracht kreeg om te bezien in hoeverre de gedragsregels 1992 dienden te worden herzien. De commissie stond onder leiding van mr. J.D. Loorbach (Rotterdam, voorzitter) en bestond voorts uit mr. Chr. A. Alberdingk Thijm (Amsterdam), mr. H.J. de Groot (Groningen), mr. M. de Rijke (Den Haag), prof. dr. mr. J.E. Soeharno (Amsterdam), mr. J.S. Spijkerman (Den Haag), mr. E.A. van Win (Leiden) en mr. dr. R. Sanders (Den Haag, secretaris).
De commissie heeft medio 2017 een conceptset gedragsregels het licht doen zien, die door de algemene raad in consultatie is gegeven aan de balie, ketenpartners en enkele specifieke gremia, zoals de raad van advies en het dekenberaad. De binnengekomen reacties zijn door de commissie beoordeeld en verwerkt. Daarna is de set voorgelegd aan de algemene raad en vervolgens aan het college van afgevaardigden. Ook hierbij zijn diverse opmerkingen gemaakt die zijn verwerkt in de uiteindelijke tekst. Met deze werkwijze is beoogd tot gedragsregels te komen die een weergave vormen van de anno 2018 binnen de balie levende opvattingen.
De algemene raad heeft op 14 februari 2018 de Gedragsregels 2018 vastgesteld. Daarbij is geconstateerd dat opvattingen van de balie zich kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld door maatschappelijke ontwikkelingen of jurisprudentie. De algemene raad heeft daarom gekozen voor een zogenaamde ‘levende’ toelichting, dat wil zeggen een toelichting die in geval van gewijzigde opvattingen tussentijds kan worden aangepast.
Een belangrijke aanleiding voor de herijking van de gedragsregels is geweest de codificatie van de kernwaarden in artikel 10a, eerste lid, van de Advocatenwet. Dit artikel luidt:
‘In het belang van een goede rechtsbedeling draagt de advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep:
- a) onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënt, derden en de zaken waarin hij als zodanig optreedt;
- b) partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt;
- c) deskundig en kan hij beschikken over voldoende kennis en vaardigheden;
- d) integer en onthoudt hij zich van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt; en
- e) vertrouwenspersoon en neemt hij geheimhouding in acht binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen.’
Wat in 2015 niet is gewijzigd, is de wettelijke tuchtnorm. Advocaten zijn, ingevolge artikel 46 van de Advocatenwet, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Van belang is te benadrukken dat de advocateneed, kernwaarden, wettelijke tuchtnorm en deze gedragsregels dienen te prevaleren boven andere in de praktijk gebruikte gedragscodes, richtlijnen en best practices. Advocaten kunnen derhalve niet aan dergelijke andere gedragscodes worden gebonden wanneer dat in strijd komt met de inhoud van de advocateneed, kernwaarden, wettelijke tuchtnorm en deze gedragsregels.
Advocaten handelen partijdig in de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de cliënt. Mede daardoor is de advocaat, als academisch geschoolde jurist, een bijzondere bemiddelaar tussen de rechtzoekende en de rechter. Dit komt met name tot uiting in de procespraktijk. De advocaat is echter ook een bijzondere bemiddelaar tussen de rechtzoekende en het recht. Dit komt met name naar voren in de adviespraktijk. Zo bezien is de advocaat ‘de gids in de jungle van het recht’. In deze gedragsregels is qua taalgebruik met name aangesloten bij de procespraktijk. De gedragsregels gelden echter ook voor de adviespraktijk, tenzij uit de tekst nadrukkelijk anders blijkt.
De bescherming van de vertrouwelijkheid van uitgewisselde informatie tussen de rechtzoekende die zich wil beraden op zijn rechtspositie en de advocaat is van essentieel belang in de rechtsstaat. De advocaat moet de rechtzoekende daarbij van advies kunnen dienen. Dit advies kan aan procederen voorafgaan, maar de goede rechtsbedeling vergt ook toegang tot het recht zonder dat sprake is van een proces. De rechtzoekende moet zich zonder belemmering tot advocaten kunnen wenden om advies over zijn juridische positie in te winnen. Het verstrekken van juridisch advies is daarmee een essentiële hulpverleningstaak van de advocaat en behoort tot diens specifieke taakuitoefening.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur in 2015 is de deken in het arrondissement toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De deken kan in de handhaving laakbaar handelen of nalaten voorleggen aan de tuchtrechter of in bepaalde gevallen een boete of last onder dwangsom opleggen.
De deken van de orde van advocaten in het arrondissement houdt zich ook bezig met voorlichting en bemiddeling bij geschillen tussen advocaten onderling. Een advocaat die een conflict van plichten ervaart, moeite heeft met het bepalen van zijn houding, of uitleg wil van deze gedragsregels, kan derhalve advies vragen aan de deken in zijn arrondissement. In enkele gevallen schrijven de gedragsregels voor om dit advies te vragen.
Daar waar in de gedragsregels ‘hij’ of ‘zijn’ wordt vermeld, dient tevens ‘zij’ of ‘haar’ te worden gelezen.
Graag wordt inhoudelijk verwezen naar de hiernavolgende Inleiding en de gedragsregels zelf met de daarbij behorende toelichting.
De algemene raad,
14 februari 2018
Inleiding
Karakter Gedragsregels
‘Deze regels brengen normen onder woorden, die naar de heersende opvattingen in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat.
Zij vormen niet de vastlegging van het voor de advocaten geldende tuchtrecht’.
Dit is de eerste alinea van de Inleiding bij de Gedragsregels 1992, en deze ‘karakterbeschrijving’ heeft de tand des tijds beter doorstaan dan sommige gedragsregels zelf.
Ook na de thans uitgevoerde herijking van de gedragsregels geldt onveranderd dat deze regels een uitwerking zijn van de wettelijke betamelijkheidsnorm. Die is als vanouds te vinden in artikel 46 van de Advocatenwet, maar maakt inmiddels ook onderdeel uit van de in artikel 10a van de Advocatenwet genoemde kernwaarden, met name de integriteit.
Ook het navolgende citaat uit de inleiding van 1992 is nog onverminderd geldig:
‘(De gedragsregels) zijn niet bindend in de zin, waarin de regels van de door de Nederlandse orde van advocaten vastgestelde verordeningen bindend zijn. Ze zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat voor zijn handelen bij de uitoefening van de praktijk. Zij kunnen tevens dienen als richtlijn voor de tuchtrechter, al binden zij deze niet zoals het Hof van Discipline meermalen heeft beslist.’
Met de bekendmaking van deze gedragsregels wordt beoogd invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan de goede taakuitoefening van een ‘behoorlijk advocaat’. Verzuim van een advocaat om deze regels na te leven, kan leiden tot tuchtrechtelijke maatregelen; een behoorlijk advocaat stelt er echter bovenal eer in om naar vermogen vakkundig en naar alle wettelijke en gedragsrechtelijke maatstaven te functioneren en het is hem er dus niet alleen om te doen om bij de tuchtrechter weg te blijven. Het beroep van advocaat is een door ethiek gekenmerkt beroep en een advocaat dient ook naar de normen van vandaag te worden gedreven door een zogeheten ‘aspiratieve moraal’. In die positieve sleutel worden de gedragsregels gezet, met een sterkere maatschappelijke oriëntatie dan voorheen. Dat brengt mee dat de individuele advocaat niet alleen ter wille van zichzelf – en zijn cliënt – maar ook ten behoeve van het aanzien en de kwaliteit van de beroepsgroep betamelijkheid nastreeft. En de beroepsgroep als zodanig moet worden gedreven door het besef dat een betamelijke praktijkvoering en daarop gerichte disciplinerende gedragsregels instrumenteel en noodzakelijk zijn om de afnemers van advocatendiensten, cliënten, andere betrokken partijen en andere ‘stakeholders’ te kunnen laten vertrouwen op toereikende kwaliteiten en integriteit van de dienstverlening en de daarmee verband houdende overige gedragingen van een advocaat.
Artikel 10a van de Advocatenwet stelt vast dat de advocaat tot taak heeft zorg te dragen voor de rechtsbescherming van zijn cliënt, en dat die – specifieke, cliëntgerichte – rol hem (ook in het wettelijk systeem) is toebedeeld ‘in het belang van een goede rechtsbedeling’. De bijdrage van de advocaat aan die goede rechtsbedeling is dus om die in een ‘rolvaste’ beroepsuitoefening te helpen bevorderen; hij dient het algemeen belang van de goede rechtsbedeling dus uitsluitend door het vervullen van die partijdige rol, met de beperkingen die daar vanuit het algemeen belang aan gesteld worden. Die beperkingen zijn onder meer geïntegreerd in de kernwaarden en de betamelijkheidsnorm. Kort gezegd mag van de partijdige, integere en onafhankelijke advocaat worden verwacht dat hij alles voor de cliënt doet wat in diens belang is, binnen de grenzen van wat is toegestaan en nimmer zijn professionele verantwoordelijkheid uit het oog verliezend. Deze gedragsregels beogen een gids te zijn voor advocaten, op hun smalle weg tussen het werkterrein waarop de belangenbehartiging optimaal moet zijn en het gebied dat niet betreden mag worden.
Het herijkingsproces
De thans door de algemene raad gepresenteerde ‘herijkte’ gedragsregels vormen de neerslag van een brede verkenning binnen en buiten de advocatuur door de Commissie herijking gedragsregels. De consultatie na publicatie van het eerste ontwerp heeft wezenlijk aan het eindresultaat bijgedragen en ook aan de ‘receptie’ binnen de beroepsgroep.
Aanleiding voor aanpassingen waren met name gewijzigde opvattingen binnen (en ook wel daarbuiten) de beroepsgroep, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot vertrouwelijke collegiale communicatie, wijzigingen op wettelijk niveau, trends in de tuchtrechtspraak, internationale oriëntatie en ook wel technologische ontwikkelingen.
De wijzigingen op wettelijk niveau liggen met name op het terrein van de herziening van de Advocatenwet (opname van de kernwaarden, de codificatie van het beroepsgeheim). De komst van de substantiëringsplicht en de exhibitieplicht in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormden een belangrijk gegeven voor de herijking van de vertrouwelijke collegiale communicatie.
De invoering van de uitgebreide en samenhangende Verordening op de advocatuur (Voda) bracht mee dat een aantal bepalingen op het niveau van de gedragsregels kon vervallen.
Enkele regels zijn weggelaten, omdat zij naar het oordeel van de commissie achterhaalde collegiale beschermingsbepalingen waren (de advocaat als opgeroepen getuige, de advocaat als privaatrechtelijke crediteur).
De disciplinaire rechtspraak richt zich in toenemende mate op de materiële inhoud van de advocatenprestatie, ofwel de nakoming van zijn contractuele verplichtingen als opdrachtnemer. Dat is vertaald in de herijkte gedragsregels; zie bijvoorbeeld de sterk verzwaarde openingsregel en regel 12 en volgende.
De Europese dimensie is ook in het oog gehouden; er dient niet onnodig uit de pas te worden gelopen met de regels van de CCBE (de Raad van Europese balies) en duidelijk moet worden wanneer (territoriaal en functioneel) onze gedragsregels van toepassing zijn, en wanneer niet. Op onderdelen is ook naar omringende landen gekeken.
Vanuit diverse geledingen van de advocatuur is voorts bepleit regels op te nemen en normen te stellen waaraan (alleen) die beperkte groep uit de advocatuur behoefte heeft. Aan die verzoeken is geen gevolg gegeven omdat het wenselijk is dat de gedragsregels alle het karakter van normen van algemene gelding hebben, onafhankelijk van het werkterrein van de advocaat en met inbegrip van alle voor advocaten gangbare werkzaamheden. Aldus geven de gedragsregels, zoals de kernwaarden, blijk van de gemeenschappelijke grondslag van het advocatenberoep.
De onderwerpen die het meest concreet aangepakt zijn, zijn de inleidende bepaling (gedragsregel 1), het betalen of betaald krijgen voor het verkrijgen of overdragen van zaken, de geheimhoudingsplicht, de vertrouwelijke communicatie, fair play in en buiten rechte (overlegging stukken, het horen van getuigen) en de verantwoordingsplicht jegens de deken (die verder is geëxpliciteerd). De nieuwe regels zijn voorts gegroepeerd in vier hoofdstukken, die zien op de diverse relationele kringen waarmee de advocaat in de uitoefening van zijn beroep te maken heeft.
Het karakter van de gedragsregels vraagt in het algemeen niet om overgangsrecht; van advocaten mag worden verwacht dat zij zich deze regels vanaf het moment van publicatie eigen maken en dat zij vanaf dat moment ook hun gedragingen op de nieuwe regels afstemmen. Dat ligt anders bij de gedragsregel over vertrouwelijke communicatie met de advocaat van de wederpartij. Hier is de opvatting van de commissie dat de communicatie tussen advocaten die tot publicatie van de herijkte regels plaatsvond, vertrouwelijk blijft en dat in zaken, waarin die communicatie onder het regime van vertrouwelijkheid heeft plaatsgevonden, ook de communicatie die na publicatie plaatsvindt onveranderd vertrouwelijk blijft, tenzij anders wordt afgesproken.
De maatschappelijke rol van de advocaat
Regel 1 Beroepsplichten
- Gelet op zijn bijzondere positie in het rechtsbestel is de advocaat gehouden tot betamelijke beroepsuitoefening.
- Deze plicht geldt jegens zijn cliënt, de overige betrokkenen bij de rechtspleging en zijn beroepsgroep en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling.
- De advocaat laat zich in al zijn handelen leiden door de kernwaarden van zijn beroep en neemt in acht de voor hem geschreven wettelijke bepalingen en verordeningen, de inhoud van zijn eed of belofte en de verplichtingen die voortvloeien uit de opdrachtrelatie met zijn cliënt.
- De advocaat dient zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur, noch zijn eigen beroepsuitoefening wordt geschaad.
Toelichting
Deze gedragsregel beoogt in een oogopslag de gehele draagwijdte van de wettelijke betamelijkheidsnorm en haar bestaansgrond zichtbaar te maken: een goede, betrouwbare en fatsoenlijke advocatuur is een maatschappelijk belang en iedere advocaat dient daar in de praktijkuitoefening aan bij te dragen.
Volgens artikel 46 van de Advocatenwet is ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’ tuchtrechtelijk verwijtbaar. De betamelijkheid wordt inmiddels ook in de wet genoemd als uitwerking van de kernwaarde integriteit (artikel 10a Advocatenwet). De wet bedient zich van een negatief geredigeerde formule. De gedragsregels brengen tot uitdrukking dat de betamelijkheidsinstructie (ook) als een positieve vaststelling moet worden opgevat van een met de beroepskeuze aanvaarde kwalitatieve verplichting die ziet op alle kernwaarden. De wet beperkt zich tot het enkel vaststellen van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid bij afwijking van deze norm (en een integriteitsbreuk) en dat geeft onvoldoende weer de in de beroepsgroep breed gedeelde opvatting dat een betamelijke beroepsuitoefening een zowel individuele als collectieve verantwoordelijkheid is. Het gaat er dus niet alleen om of een rechtsregel iets gebiedt of verbiedt, maar of de advocaat handelt volgens die professionele normen (HvD 11 juli 2016, nr. 160081, ECLI:NL:TAHVD:2016:138).
Deze inleidende gedragsregel brengt ook tot uitdrukking dat de betamelijkheidsnorm niet alleen betrekking heeft op de advocaat in de relatie met zijn cliënt. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep ook in meer algemene zin bij te dragen aan de kwaliteit en integriteit van zijn beroepsgroep.
Regel 2 Onafhankelijkheid, partijdigheid, geen provisie
- De advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen.
- Het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, bepaalt de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt.
- Het is de advocaat niet toegestaan een beloning toe te kennen of te ontvangen voor het verkrijgen of aanbrengen van opdrachten, tenzij de advocaat kan aantonen dat hij daarbij niet handelt in strijd met de kernwaarden en voorts dat hierbij slechts het belang van de rechtzoekende bepalend is.
Toelichting
Het eerste lid betreft de kernwaarde onafhankelijkheid. De advocaat moet er steeds voor waken dat hij ten opzichte van zijn cliënt, de wederpartij, derde-financiers (zoals bijvoorbeeld de Raad voor Rechtsbijstand, rechtsbijstandverzekeraars of commerciële procesfinanciers) en de overheid, de onafhankelijkheid bezit om deugdelijk te adviseren en in rechte te vertegenwoordigen. Een belangenverstrengeling kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen, zeker als deze maakt dat de advocaat mede tot partij wordt. Gedacht kan worden aan het bekleden van bestuursfuncties bij een cliënt of aan nauwe persoonlijke of familiebanden. Ook het lenen van geld van of aan een cliënt, van wie de advocaat zaken behandelt, tast de vereiste onafhankelijkheid van de advocaat aan (HvD 10 april 2015, nr. 7280, ECLI:NL:TAHVD:2015:115). Verder dient de advocaat in zijn relatie met derde-financiers te waken voor voorwaarden die zijn onafhankelijkheid onder druk zetten. De omstandigheden van het geval zullen steeds doorslaggevend zijn. Dat geldt ook voor het antwoord op de vraag of het een kantoorgenoot wél vrijstaat in een voorkomend geval als advocaat op te treden.
Het tweede lid bevat de overkoepelende regel voor de verhouding tussen advocaat en cliënt, die in de regels 12-19 nader wordt geconcretiseerd: de advocaat dient partijdig te zijn en dient zich slechts te laten leiden door het cliëntbelang. Wat dit concreet inhoudt, betreft een professionele inschatting van de advocaat, namelijk op welke wijze de zaak op goede gronden en te goeder trouw behandeld kan worden.
Het derde lid geeft aan dat het de advocaat niet is toegestaan een beloning (waaronder ook te verstaan: een provisie) te ontvangen of toe te kennen voor het aanbrengen of ontvangen van opdrachten. Deze regel vindt zijn oorsprong in de bijzondere rol van de advocaat in het rechtsbestel. Aan advocaten is het procesmonopolie gegund, de advocaat heeft een ‘zeeffunctie’, hij dient verregaande geheimhouding te betrachten en ook dient hij zaken te weigeren die hij ‘in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn’. Met deze bijzondere rol is niet verenigbaar dat de advocaat geld zou verdienen aan het doorverwijzen van opdrachten of zou betalen voor het ontvangen daarvan. In de praktijk brengt een advocaat talloze opdrachten aan en ontvangt hij deze: van en aan andere advocaten (al dan niet via een zogeheten flexpool), zakenrelaties, verzekeraars, procesfinanciers, banken, trustkantoren of bemiddelaars voor zogeheten pitches. In geen geval mag de advocaat geld ontvangen voor het aanbrengen van de opdracht en andersom staat het de advocaat niet vrij om op een verzoek in te gaan om provisie te betalen.
Dat deze regel niet in de weg hoeft te staan aan innovatie die in het belang is van de rechtzoekende wordt duidelijk gemaakt met de uitzondering. De advocaat mag afwijken van deze regel mits hij kan aantonen dat zijn handelen niet in strijd is met de kernwaarden. Hierbij kan men denken aan koppelsites die een waardevolle rol kunnen spelen in het op goede wijze bij elkaar brengen van vraag en aanbod van juridische diensten. De uitzondering geldt slechts indien de advocaat kan aantonen dat zijn handelen op geen enkele wijze strijdig is met een of meer kernwaarden die hij, voor zover toelaatbaar, óók jegens de rechtzoekende die (nog) niet zijn cliënt is, in acht dient te nemen. In het bijzonder dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat slechts het belang van de rechtzoekende leidend is en dat hij zich in geen enkel opzicht laat leiden door zijn eigen belang en evenmin door het belang van een eventuele intermediair.
Of er sprake is van een toelaatbare uitzondering op deze regel hangt dus af van de omstandigheden van het geval, waarbij de bewijslast steeds rust op de advocaat. Het is aan de dekens en in voorkomend geval aan de tuchtrechter om dit per situatie te beoordelen. De uitzondering geldt niet in grensoverschrijdend Europees verband (artikel 5.4 CCBE Code of Conduct).
In beginsel buiten het bereik van deze regel staan vaste abonnementsgelden op koppelsites of het daarop adverteren, mits dat gebeurt met inachtneming van een redelijk advertentietarief zodat niet wordt betaald per verwijzing. Indien een abonnementstarief hoger is dan een redelijk advertentietarief duidt dit in beginsel op een laakbare beloning voor het ontvangen van een opdracht. Ook in gevallen waar het abonnements- of advertentietarief (mede) afhankelijk is van het aantal verwijzingen of waarin bij de beëindiging van een via een dergelijke site aangebracht dossier een afdracht plaatsvindt, is er in beginsel sprake van een laakbare vorm van beloning voor het aanbrengen van een opdracht. Het is dan aan de advocaat om aannemelijk te maken dat er geen sprake is van strijdigheid met de kernwaarden en dat slechts het belang van de rechtzoekende bepalend is.
Regel 3 Vertrouwelijkheid
- De advocaat is op grond van de wet verplicht tot geheimhouding; zo dient de advocaat te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen.
- De advocaat neemt passende maatregelen ter handhaving van de vertrouwelijkheid en de communicatie met de cliënt of derden, in het bijzonder waar het de keuze betreft van de communicatiemiddelen, van dataverwerking en van dataopslag waarvan de advocaat zich bedient, en de mate van beveiliging van die middelen.
- In afwijking van het eerste lid staat het de advocaat vrij vertrouwelijk verkregen kennis naar buiten toe te gebruiken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:
– voor zover een juiste uitvoering van de hem opgedragen taak dit rechtvaardigt;
– voor zover de cliënt daartegen desgevraagd geen bezwaar heeft; en
– voor zover dit in overeenstemming is met de goede beroepsuitoefening. - De geheimhoudingsplicht strekt niet zo ver dat de advocaat wordt beperkt in het voeren van verweer in een procedure tegen hem ingesteld door degene jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is. De advocaat neemt daarbij in acht dat hij de belangen van degene jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is niet onnodig of onevenredig schaadt.
- Indien de advocaat aan een wederpartij of een derde vertrouwelijkheid heeft toegezegd of deze vertrouwelijkheid voortvloeit uit de aard van zijn relatie met een derde, zal de advocaat deze vertrouwelijkheid ook jegens zijn cliënt in acht nemen.
- Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of was, neemt de advocaat, behalve de belangen van de cliënt, tevens gerechtvaardigde andere belangen in acht. De advocaat verstrekt geen informatie zonder instemming van de cliënt.
Toelichting
Bij de wijziging van de Advocatenwet op 1 januari 2015 is in artikel 11a de door de advocaat te betrachten vertrouwelijkheid als kernwaarde opgenomen en is tevens de geheimhoudingsplicht gecodificeerd. In het licht van die ontwikkeling is de centrale norm van regel 6 (oud) (de eigenlijke professionele geheimhoudingsplicht) op het niveau van de wet neergelegd. In de wettelijke bepalingen is tevens uit gedragsregel 6 (oud) overgenomen dat de geheimhoudingsplicht zich uitstrekt over de medewerkers en het personeel van de advocaat en dat de geheimhoudingsplicht ook na beëindiging van de beroepsuitoefening voortduurt.
In de gewijzigde regel met betrekking tot het beroepsgeheim zijn nu aanvullende regels opgenomen met betrekking tot de strekking van de geheimhoudingsplicht (artikel 10a van de Advocatenwet spreekt over de door het recht gestelde grenzen die de advocaat bij de geheimhouding in acht dient te nemen). Het eerste lid van de nieuwe regel maakt de materie waarover de geheimhoudingsplicht zich uitstrekt expliciet.
De volgorde van de leden van deze gedragsregel is ten opzichte van regel 6 (oud) enigszins aangepast. De ratio hiervan is dat eerst de uitwerking van de inhoud van de geheimhoudingsplicht wordt weergegeven (eerste en tweede lid). Daarna volgen de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht (derde en vierde lid), met ten slotte de regels over het betrachten van geheimhouding in relatie tot derden (vijfde en zesde lid).
Het uitgangspunt is de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. In dergelijke situaties is bepalend of het in dit geval gaat om informatie die hem is ‘toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat’. Het is voorts niet aan derden om te bepalen of zich een uitzonderingssituatie voordoet. In geval van betwisting is het aan de deken of aan de (tucht)rechter om te oordelen of de advocaat met recht en reden een beroep heeft gedaan op zijn verschoningsrecht en of dat beroep gehonoreerd kan worden of juist niet.
Dit geldt ook in die situaties waarbij een advocaat als zodanig is betrokken zonder dat een geslaagd beroep op zijn verschoningsrecht mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de informatie de advocaat niet ‘als zodanig is toevertrouwd’. Zonder volledigheid te suggereren gaat het daarbij om:
– het ‘inkopiëren’ van een advocaat in de cc-regel van een e-mail met geen ander doel dan de inhoud van de e-mail onder de vertrouwelijkheid te brengen;
– het laten deelnemen van een advocaat aan een gesprek met het enige doel om wat tijdens het gesprek ter tafel komt vertrouwelijk te laten zijn.
De geheimhoudingsplicht (en daarmee het verschoningsrecht) strekt zich niet uit tot de zogenaamde corpora et instrumenta delicti. Waar inbeslagneming zonder toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, is die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig als de inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen (zie onder andere HR 2 maart 2010, NJ 2010/604, HR 23 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076 en HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1343).
Het verschoningsrecht van de advocaat is niet absoluut. Er kunnen zich namelijk ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap als zodanig aan de verschoningsgerechtigde is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht’ (zie onder andere HR 14 oktober 1986, NJ 1987/490 en HR 30 november 1999, NJ 2002/438).
In deze regel is gehandhaafd dat de advocaat als geheimhouder de verantwoordelijkheid draagt om te beoordelen of het in het belang van zijn cliënt is om, met toestemming van zijn cliënt, informatie naar buiten te brengen, bijvoorbeeld via de media. Die beoordeling houdt in dat op juiste wijze uitvoering wordt gegeven aan de aan de advocaat verstrekte opdracht, maar ook dat het naar buiten brengen van zwaarwegend belang is voor de zaak. Dit geldt ook als de advocaat informatie via de media wil verspreiden. Ook als een cliënt de advocaat ontslaat van zijn geheimhoudingsplicht behoudt de advocaat een eigen verantwoordelijkheid. De criteria in het derde lid zijn cumulatief bedoeld.
Het staat de advocaat voorts in zekere mate vrij om vertrouwelijke informatie te gebruiken in het geval de cliënt een klacht tegen hem heeft ingediend. De advocaat heeft in een tuchtprocedure immers ook de elementaire verdedigingsrechten op grond van artikel 6 EVRM. In zo’n geval kan het voorkomen dat gegevens die in beginsel onder de geheimhoudingsplicht vallen kenbaar worden gemaakt aan derden, zoals de (tucht)rechter en de deken. Een advocaat die vertrouwelijke informatie aanwendt die noodzakelijk is voor zijn eigen verdediging schendt het beroepsgeheim in beginsel niet.
Het gebruik van vertrouwelijke informatie vergt niettemin een zorgvuldige belangenafweging van de advocaat, ook als er ook belangen van andere partijen dan de klagende cliënt in het geding zijn. Het vijfde lid van deze regel bepaalt dat de advocaat ook de met een wederpartij overeengekomen vertrouwelijkheid jegens de eigen cliënt in acht zal nemen. Dat is ook het geval indien deze vertrouwelijkheid voortvloeit uit de aard van de relatie met een derde, zoals bij informatie die afkomstig is van een vertrouwensarts.
Technologische ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de correspondentie tussen advocaat en cliënt niet enkel meer langs telefonische of schriftelijke weg verloopt, maar ook veelal via e-mail of anderszins digitaal. Ook de opslag van cliëntendossiers vindt in toenemende mate digitaal plaats, zelfs fysiek buiten de kantooromgeving. Deze ontwikkeling brengt als zodanig geen wijziging in de strekking van de geheimhoudingsplicht. De advocaat dient zich rekenschap te geven van de risico’s die kunnen zijn verbonden aan de keuze voor bepaalde vormen van communicatie of gegevensopslag. Niet elke vorm van inbreuk op vertrouwelijke gegevens kan worden voorkomen. Wel mag van de advocaat zorgvuldigheid worden verlangd bij het maken van de keuze voor een specifiek medium en het niveau van beveiliging.
De advocaat zal zich ook moeten houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze Europese verordening, die van toepassing is vanaf 25 mei 2018, schrijft onder meer voor dat degene die persoonsgegevens verwerkt passende technische en organisatorische maatregelen treft om deze gegevens te beveiligen. Dat zal in het bijzonder gelden voor de (persoons)gegevens die de advocaat in het kader van de dienstverlening van zijn cliënten verkrijgt en opslaat.
Tot slot is de bepaling over het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij de advocaat in behandeling is of is geweest (regel 10, eerste lid oud) aan de nieuwe gedragsregel over vertrouwelijkheid toegevoegd.
Regel 4 Openheid over meeluisteren, meekijken en opnemen
- Indien een advocaat actief een cliënt of een derde aan de telefoon of door middel van enig ander communicatiemiddel laat meeluisteren dan wel laat meekijken, dient hij daar voorafgaand mededeling van te doen. Hetzelfde geldt in geval van vastlegging van de inhoud van die communicatie op een beeld- of geluidsdrager.
- Is een gesprek met een andere advocaat met diens goedvinden vastgelegd op een beeld- of geluidsdrager of anderszins, dan vindt regel 26 overeenkomstige toepassing.
Toelichting
De advocaat heeft de plicht vooraf mede te delen dat hij van plan is een (telefoon)gesprek op te nemen. Het is voor degene met wie de advocaat het telefoongesprek voert van belang te weten of het gesprek al of niet wordt opgenomen. Als hij dit vooraf mededeelt, kan degene met wie de advocaat het gesprek gaat voeren al dan niet zijn goedkeuring daaraan geven of beslissen het gesprek niet te voeren. Dit geldt ook als het gaat om geautomatiseerde gespreksopnamen. In het (telefoon)gesprek kan de advocaat vragen stellen of kunnen feiten aan de orde komen waarop de andere partij direct antwoordt, maar waaromtrent hij later tot de conclusie komt dat de antwoorden niet volkomen juist zijn geweest. Bovendien is de mogelijkheid zeer wel aanwezig dat de andere partij door deze aanpak overvallen wordt (RvD bij HvD 3 september 2007, Advocatenblad 2008, p. 806). Dat een advocaat bijvoorbeeld bevestiging zoekt van door de wederpartij eerder aan hem mondeling gedane mededelingen, waarmee een belang van zijn cliënten kan zijn gemoeid, levert geen omstandigheid op die een inbreuk op de regel rechtvaardigt (HvD 3 september 2007, Advocatenblad 2008, p. 806).
In verband met deze regel is denkbaar dat aan de kant van de advocaat wordt meegeluisterd zonder dat het de bedoeling is dat deze betrokkene ook maar iets met het gesprek van doen heeft. Gedacht moet worden aan een kamergenoot van de advocaat die onvermijdelijk een kant van het gesprek hoort. In dat geval is echter geen sprake van actief meeluisteren. Wanneer een kantoorgenoot echter doelbewust bij het gesprek aanwezig is, zoals een stagiaire voor opleidingsdoeleinden, zal de advocaat de overige deelnemer(s) aan het gesprek daarvan mededeling moeten doen. Een situatie, waarin anderen onbedoeld meeluisteren met een gesprek van een advocaat, kan zich ook voordoen in een openbare ruimte, bijvoorbeeld in het openbaar vervoer. Het moge duidelijk zijn dat in zo’n geval de advocaat extra behoedzaam te werk dient te gaan bij het voeren van een (telefoon)gesprek in die omgeving nu daarbij tevens gedragsregel 3 (vertrouwelijkheid) in het geding is.
Onder een beeld- en geluidsdrager wordt verstaan alle (tevens toekomstige) mogelijkheden om beeld en geluid op te slaan. Het maken van aantekeningen valt hier niet onder.
Regel 5 Minnelijke oplossing
De advocaat dient voor ogen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces.
Toelichting
De advocaat is de gids van de cliënt bij het vinden van een oplossing en tegelijkertijd de poortwachter naar een juridische procedure. In het algemeen is het belang van een cliënt meer gediend met de-escalatie en een snelle en rechtvaardige oplossing. Hoewel een advocaat daar waar mogelijk en in het belang van zijn cliënt om een geschil door middel van een schikking op te lossen in het oog moet houden, behelst regel 5 geen absolute verplichting daartoe; het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven (Vz RvD Den Haag 24 april 2014, ECLI:NL:TADRSGR:2014:96). Indien het niet lukt om een regeling te bereiken en de cliënt wil procederen, is het alleszins gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt tegemoetkomt (RvD ’s-Hertogenbosch 26 augustus 2013, ECLI:NL:TADRSHE:2013:42).
Naast het zelf beproeven van een schikking kan de advocaat zijn cliënt ook aanbevelen om het geschil op een andere wijze op te lossen, bijvoorbeeld door middel van mediation.
De advocaat is evenwel ook de deskundige bij de beantwoording van de vraag of het belang van de cliënt gediend is met een procedure of dat alternatieven tot een betere oplossing voor de cliënt kunnen leiden. De commissie is zich bewust van het opkomen van mediation als alternatief voor een gerechtelijke procedure bij de oplossing van het geschil. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij met zijn cliënt bespreekt wat tot de beste oplossing van het geschil zou kunnen leiden en dat hij dat ook vastlegt.
Regel 6 Doelmatigheid
- De advocaat streeft een doelmatige behandeling van de zaak na en houdt in het oog dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.
- De advocaat is gehouden, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. In beginsel dient hij daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven. Waar redelijkerwijs mogelijk voert hij overleg over het tijdstip van behandeling van een zaak.
Toelichting
Gelet op de in regel 1 verwoorde rol van de advocaat mag met betrekking tot zijn functioneren als zodanig worden verwacht dat hij zich ten volle voor de belangen van zijn cliënt inzet, maar daarbij niet andere gerechtvaardigde belangen uit het oog verliest. Die verantwoordelijkheid brengt mee een zekere mate van beleid, tact, professionele distantie en waar nodig terughoudendheid waar het verdedigen van de belangen van de cliënt raakt aan de positie en de rechten van anderen. De advocaat mag dus niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze de belangen van de wederpartij of anderen schenden.
Een doelmatige behandeling van de zaak dient het algemeen belang en ziet op de maatschappelijke kosten van juridische procedures – de aan een geschil verbonden kosten voor de cliënt, wederpartij en ‘andere betrokkenen’ (zoals derde-financiers als rechtsbijstandverzekeraars en de Raad voor Rechtsbijstand). Daarbij dient niet alleen aan geld gedacht te worden. Zo heeft het hof van discipline overwogen dat bijzondere prudentie dient te worden betracht in zaken waarbij kinderen zijn betrokken (HvD 13 september 2013, nr. 6672, ECLI:NL:TAHVD:2013:234).
Het tweede lid dient eveneens een algemeen belang, namelijk dat onnodige executies worden voorkomen en geen onnodige gedingen worden gevoerd en voorts dat – als een geding onvermijdelijk is – de wederpartij in staat moet worden gesteld om zich in rechte naar behoren te verdedigen (RvD Amsterdam 10 maart 2015, zaak 14-260A). Zo is het rauwelijks dagvaarden, executiemaatregelen treffen of faillissement aanvragen in beginsel tuchtrechtelijk verwijtbaar (HvD 19 december 2016, ECLI:NL:TAHVD: 2016:245).
Het is vaste tuchtrechtspraak dat een advocaat een grote mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een wederpartij mag worden ingeperkt. Deze vrijheid is evenwel niet onbeperkt. De advocaat mag de gerechtvaardigde belangen van anderen niet onnodig en ontoelaatbaar schaden. Zo moet hij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (HvD 20 mei 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:135). Deze regel wordt nader geconcretiseerd in de gedragsregels 7 en 8: de advocaat mag zich niet onnodig grievend uitlaten of feiten poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn.
Het is in het belang van een goede beroepsuitoefening dat de conflictsituatie waarin de advocaat zich veelvuldig bevindt niet leidt tot onnodig nadeel of leed van de bij dat conflict betrokkenen of van derden. Het is bovendien in het algemeen belang dat niet onnodig aan executies wordt begonnen. Ook de wederpartij die niet door een advocaat wordt bijgestaan, moet in beginsel een termijn voor beraad worden gegund. Het kan zich echter voordoen dat het belang van de cliënt een slagvaardige aanpak vergt, bijvoorbeeld omdat het geven van een termijn voor beraad ertoe zou kunnen leiden dat geen effectief verhaal meer mogelijk is. In dat geval dient de advocaat een afweging te mogen maken of hij zonder het geven van deze termijn over zal gaan tot het nemen van conservatoire of executiemaatregelen.
Conservatoir beslag valt buiten het bereik van deze gedragsregel, omdat de advocaat in dat geval zijn handen vrij moet hebben om ten behoeve van het behartigen van het belang van zijn cliënt, snel maatregelen met een tijdelijk karakter te nemen, zonder dit aan de wederpartij te hoeven aankondigen (HvD 17 september 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3488). In het tweede lid is dit duidelijk gemaakt door aan te geven dat een uitzondering bestaat in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. Met de uitzondering wordt derhalve voornamelijk bedoeld het nemen van bewarende maatregelen.
Regel 7 Geen ongepaste uitlatingen
De advocaat dient zich niet onnodig grievend uit te laten.
Toelichting
Zie tevens de toelichting bij regel 6. Met het begrippenpaar ‘onnodig grievend’ wordt aangegeven welke beperkingen de advocaat in al zijn uitingen in acht dient te nemen. Overigens geldt volgens vaste jurisprudentie vrijheid van meningsuiting ook voor advocaten; wel brengt de bijzondere aard van het juridische beroep mee dat hun optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn (EHRM 30 november 2006, NJ 2007/368, Veraart).
Deze beperkingen gelden in het algemeen voor uitingen die in het kader van de beroepsuitoefening worden gedaan. Dat wil zeggen onder meer jegens de eigen cliënt, jegens de wederpartij en andere advocaten. Het enkele feit dat de standpunten van de cliënt van een advocaat de wederpartij niet welgevallig zijn, betekent nog niet dat de advocaat de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.
Ten opzichte van de oude regel 31 zijn de woorden ‘in woord en geschrift’ weggelaten. De betamelijkheid van uitingen ziet op elke vorm daarvan, of het nu gaat om mondelinge of schriftelijke uitingen of gebaren of het (al dan niet instemmend) doorsturen van berichten. De tuchtrechter zal van geval tot geval kunnen beslissen of een specifieke uiting als onnodig grievend moet worden aangemerkt.
Op grond van de eed of belofte die de advocaat aflegt, is hij ook en in het bijzonder eerbied verschuldigd voor de rechterlijke autoriteiten. In beginsel is het niet ongeoorloofd is om kritiek te uiten op rechters, maar het hof van discipline benadrukt wel dat de integriteit van die rechters juist ook tegen onheuse aantastingen moet worden beschermd (EHRM 26 november 2013). Bovendien zijn rechters kwetsbaar omdat zij beperkt zijn in hun mogelijkheden de aanvallen op hun integriteit te pareren. Met name het raadkamergeheim en de ongeoorloofdheid om uitspraken nader toe te lichten zijn voorbeelden daarvan (HvD 17 oktober 2016, nr. 160001, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
Regel 8 Geen onjuiste informatie
De advocaat dient zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
Toelichting
Zie tevens de toelichting bij regel 6. Met betrekking tot de wederpartij geldt de vaste maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, maar dat deze vrijheid onder meer kan worden ingeperkt indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Met betrekking tot deze beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Van schending van deze regel is slechts sprake indien een advocaat feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij weet althans behoort te weten dat die onjuist zijn. Dat is niet het geval indien blijkt dat de advocaat is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van zijn cliënt en dat hij ook geen reden heeft gehad om daaraan te twijfelen. De wijze waarop de stellingen vervolgens worden gepresenteerd is aan de advocaat, zij het dat dit dient te gebeuren binnen de grenzen van de gedragsregels (RvD Den Haag 12 mei 2014, ECLI:NL:TADRSGR:2014:146).
De tuchtrechter heeft wel geoordeeld dat het openbaar belang bij een goede rechtspleging zich ertegen verzet dat een advocaat een rechter willens en wetens verstoken laat van informatie waarvan de advocaat weet of moet weten dat deze wezenlijk is voor de oordeelsvorming van de rechter (HvD 5 juni 2009, Advocatenblad20 augustus 2010).
Een en ander houdt verband met de in het burgerlijk procesrecht sinds 2002 geldende waarheidsplicht als bedoeld in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de substantiëringsplicht en bewijsaandraagplicht als bedoeld in artikel 111, derde lid Rv. Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen immers verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Door onjuiste informatie te verschaffen aan de civiele rechter (ook door opzettelijk een feit dat van belang is voor de gevraagde beslissing te verzwijgen), wordt bewerkstelligd dat een partij de voor haar op de voet van artikel 21 Rv bestaande verplichting om een feit dat van belang is voor de gevraagde beslissing volledig en naar waarheid aan te voeren, schendt, waarmee de advocaat dan voorts handelt in strijd met regel 6 (regel 30 oud).
In het strafproces ligt deze verplichting, gelet op het nemo-teneturbeginsel, genuanceerder. Het zwijgrecht van de verdachte, de geheimhoudingsplicht en het daarmee samenhangende verschoningsrecht van de advocaat, kunnen er in een strafrechtelijke procedure toe leiden dat een advocaat zich zal onthouden van het verstrekken van gegevens die belastend kunnen zijn voor zijn cliënt. Het uitgangspunt blijft evenwel dat een advocaat geen onwaarheden mag debiteren. De advocaat mag in het belang van zijn cliënt uiteraard wel naar voren brengen dat zijn cliënt een bepaald standpunt inneemt (zoals met betrekking tot diens schuld of onschuld), of naar voren brengen dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen is.
Onder het begrip ‘rechter’ wordt zowel de individuele functionaris als de instantie begrepen. Met deze terminologie wordt niet bedoeld de toepasselijkheid van deze regel (en andere gedragsregels waar de rechter wordt genoemd) te beperken tot alleen de overheidsrechter. De regel is ook toepasselijk op een procedure voor de tuchtrechter of een arbitraal college.
Regel 9 Kenbaarheid hoedanigheid advocaat
- De advocaat dient tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt.
- Ook wanneer hij niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt dient hij zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur niet wordt geschaad.
Toelichting
De Advocatenwet bevat geen uitdrukkelijke omschrijving van de inhoud van het beroep van advocaat. Buiten de traditionele werkzaamheden als het juridisch adviseren en in rechte bijstaan van rechtzoekenden, verrichten advocaten ook andere werkzaamheden. Aangezien de kernwaarden de essentie van in elk geval de beroepsuitoefening van de advocatuur inkleuren, moeten nevenwerkzaamheden die niet volledig in de kernwaarden zijn in te passen, worden beschouwd als verricht in een andere hoedanigheid dan die van advocaat. Te denken valt aan het optreden als curator of als mediator. Deze werkzaamheden vertonen weliswaar doorgaans verwevenheid met de rechtspraktijk, maar voor beide voorbeelden geldt dat de kernwaarde partijdigheid daarop niet van toepassing is.
De advocaat dient naar buiten toe duidelijkheid te verschaffen over de hoedanigheid waarin hij acteert. Zo zal een advocaat die voor zijn cliënt een voor extern gebruik bedoeld feitenonderzoek uitvoert, steeds aan betrokkenen duidelijk moeten maken of hij dat doet als advocaat van die cliënt of in een andere hoedanigheid.
De omstandigheid dat een advocaat permanent op het tableau staat ingeschreven, neemt niet weg dat de betreffende persoon (ook beroepsmatig) in een andere hoedanigheid kan optreden. Volgens vaste tuchtrechtspraak brengt het in een andere hoedanigheid optreden, bijvoorbeeld als deken, als curator of als mediator, niet mee dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van die taak zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Dit uitgangspunt leidt tot de volgende twee gedragsregels. Ten eerste dient de advocaat zich ook buiten de eigenlijke beroepsuitoefening van de advocatuur zodanig te gedragen dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt. Wederom volgens vaste tuchtrechtspraak strekt deze regel zich tevens uit over privégedragingen. Een klacht over een privégedraging van een advocaat is steeds ontvankelijk, maar wordt slechts dan (vol) getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet genoemde maatstaven indien daartoe voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening zijn; in andere gevallen geldt de beperkte maatstaf of de gedraging van de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht (HvD 6 december 2013, nr. 6752, ECLI:NL:TAHVD:2013:336).
In het geval dat de advocaat in een gegeven situatie in een andere hoedanigheid acteert en derden dat niet aanstonds begrijpen of zullen begrijpen, ligt het op de weg van de advocaat om daarover proactief duidelijkheid te verschaffen. Zo zal een advocaat die tevens curator of mediator is, steeds duidelijk moeten aangeven dat hij optreedt als advocaat dan wel als curator of mediator.
Regel 10 Verenigbaarheid van activiteiten
De uitoefening van het beroep van advocaat is onverenigbaar met elke andere activiteit die de kernwaarden van de advocatuur of het vertrouwen in de advocatuur in het gedrang kan brengen.
Toelichting
Tegen het verrichten van werkzaamheden in een andere hoedanigheid bestaan in beginsel geen deontologische bezwaren. Reeds geruime tijd geleden heeft het hof van discipline geoordeeld dat het niet ongeoorloofd is dat een advocaat, naast zijn praktijk als zodanig, zijn kunde en ervaring productief maakt op andere terreinen van economische werkzaamheid (HvD 11 december 1961, nr. 113, Advocatenblad1962, p. 110). Geheel onbegrensd is die ruimte niet. Ook bij de bepaling of nevenwerkzaamheden in voorkomend geval verenigbaar zijn met de advocatuur, spelen zowel de kernwaarden als het publieke vertrouwen in de advocatuur een belangrijke rol. Zo is onder meer een nevenbetrekking die de onafhankelijkheid van een advocaat in gevaar brengt, een onverenigbare betrekking.
Overigens dient een betrekking waarmee het beroep van advocaat onverenigbaar is op grond van de Advocatenwet te leiden tot een verzoek tot schrapping van het tableau (zie artikel 8c, eerste lid, Advocatenwet).
Regel 11 Grensoverschrijdende activiteiten binnen Europa
De advocaat dient bij het verrichten van grensoverschrijdende werkzaamheden binnen de Europese Unie en het Europees economisch gebied de CCBE Gedragscode voor Europese advocaten in acht te nemen.
Toelichting
Aan de hand van deze regel (regel 39 oud) wordt de Code of Conduct for European Lawyers in de Nederlandse gedragsregels geïncorporeerd. Deze door de CCBE, de Raad van Europese balies, in 1988 aangenomen gedragscode is van toepassing op a) alle professionele contacten van de advocaat met advocaten uit andere staten die vallen onder het toepassingsbereik van de twee sectorale ‘advocatenrichtlijnen’ en b) op zijn professionele activiteiten in andere lidstaten, ook al begeeft hij zich niet daarheen (artikel 1.5 Code of Conduct).
De twee sectorale richtlijnen (77/249/EEG en 98/5/EG) regelen respectievelijk de bevoegdheid voor een advocaat om incidenteel op te treden in een andere Europese staat en de bevoegdheid om zich onder zijn oorspronkelijke beroepstitel te vestigen. Het toepassingsgebied van de richtlijnen is niet beperkt tot het grondgebied van de Europese Unie, maar werkt ook door in de overige landen van de Europese Economische Ruimte (Liechtenstein, Noorwegen en IJsland) en in Zwitserland.
De Code of Conduct is van toepassing op grensoverschrijdende activiteiten. In artikel 1.5 van de Code of Conduct en de bijbehorende toelichting wordt van dat begrip een omschrijving gegeven. De regels van de Code zijn uitsluitend van directe toepassing op werkzaamheden van advocaten binnen de EU, de overige landen van de EER en Zwitserland, en advocaten van de geassocieerde en waarnemende leden van de CCBE. Als voorbeeld van grensoverschrijdende werkzaamheden wordt in de toelichting gegeven contacten in staat A tussen een advocaat van staat A en een advocaat van staat B, zelfs waar het een rechtskwestie binnen staat A zelf betreft; niet inbegrepen zijn contacten tussen advocaten van staat A in staat A voor een kwestie die zich in staat B voordoet, met dien verstande dat zij op geen enkele wijze enigerlei beroepswerkzaamheden in staat B uitvoeren; het omvat wel werkzaamheden van advocaten van staat A in staat B, zelfs wanneer het alleen maar betrekking heeft op het versturen van berichten van staat A naar staat B. Dat laatste zou impliceren dat betrokkenheid van een wederpartij over de grens de Code van toepassing maakt. Maar dat veronderstelt tevens dat die wederpartij niet wordt bijgestaan door een advocaat en kan worden betwijfeld of die toepasselijkheid ook relevantie heeft.
Gelet op het karakter van de CCBE, een vereniging naar Belgisch recht waarvan de NOvA op vrijwillige basis lid is, vormt de Code of Conduct naar zijn aard geen verzameling bindende regels. Als gevolg daarvan geldt voor de Code of Conduct zoals voor de Nederlandse gedragsregels dat de (Nederlandse) tuchtrechter bij toetsing aan artikel 46 Advocatenwet niet gebonden is aan de daarin neergelegde regels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of naar analogie). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
De advocaat in de verhouding tot de cliënt
Regel 12 Zorgvuldigheid
De advocaat behandelt de hem opgedragen zaken zorgvuldig en houdt daarbij steeds het bijzondere karakter van de relatie tussen advocaat en cliënt voor ogen.
Toelichting
De gedragsregels die specifiek zien op de (contractuele) verhouding tussen advocaat en cliënt zijn gebundeld in regel 12 en volgende. Door die bundeling is meer systematiek aangebracht in die regels die onderstrepen dat de overeenkomst van opdracht tussen advocaat en cliënt van een bijzondere aard is, zoals de advocaat-cliëntrelatie een bijzondere relatie is.
De advocaat zal zich ook moeten houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Zorgvuldig handelen houdt dus ook in dat de advocaat passende technische en organisatorische maatregelen treft om persoonsgegevens te beveiligen. Dat zal in het bijzonder gelden voor de (persoons)gegevens die de advocaat in het kader van de dienstverlening van zijn cliënten verkrijgt en opslaat.
Regel 13 Uitvoering opdracht
- De advocaat voert de aan hem gegeven opdracht persoonlijk uit. De advocaat mag in overleg met zijn cliënt van dit uitgangspunt afwijken; tevens is het hem toegestaan om, in overleg met zijn cliënt, andere advocaten en zo nodig hulppersonen in te schakelen.
- De advocaat mag zijn medewerkers die geen advocaat zijn slechts zelfstandig zaken laten behandelen indien hij zich ervan heeft overtuigd dat zij daartoe bekwaam zijn en hij het terrein waarop zij dit mogen doen, heeft afgebakend. De advocaat blijft tegenover zijn cliënt voor de uitvoering van de opdracht verantwoordelijk.
- Het bepaalde in het tweede lid is ook van toepassing ingeval de advocaat een andere advocaat of een hulppersoon inschakelt.
Toelichting
Wellicht was bij het opstellen van de Gedragsregels 1992 nog ruimte voor twijfel over de aard van de rechtsbetrekking tussen advocaat en cliënt. Tegenwoordig wordt algemeen aanvaard dat tussen de advocaat en diens cliënt een overeenkomst van opdracht als bedoeld in Titel 7 van Boek 7 BW tot stand komt.
De advocaat is in de uitoefening van zijn maatschappelijke rol van rechtshulpverlener dus tevens opdrachtnemer in civielrechtelijke zin. Dit uitgangspunt is sinds 2013 ook uitdrukkelijk erkend in inmiddels vaste tuchtrechtspraak. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, maar houdt bij zijn beoordeling rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 20 september 2013, nr. 6747, ECLI:NL:TAHVD:2013:260).
Omgekeerd heeft de cliënt als opdrachtgever dus ook te maken met een opdrachtnemer wiens werkzaamheden zijn ingebed in een publiekrechtelijk kader met onder meer kernwaarden en die dient te handelen met inachtneming van de professionele standaard. Het hof van discipline heeft niet met zoveel woorden omschreven wat tot die professionele standaard behoort, maar wijst erop dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Langs die weg beïnvloeden de gedragsregels de wijze waarop de overeenkomst van opdracht moet worden uitgevoerd. Artikel 7:400, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, biedt daartoe ook in civielrechtelijke zin de ruimte, door te bepalen dat van de wettelijke bepalingen wordt afgeweken door hetgeen voortvloeit uit de wet, de inhoud of aard van de overeenkomst van opdracht of van een andere rechtshandeling, of de gewoonte.
Deels sluiten de gedragsregels aan bij de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, deels geven zij een specificatie of verbijzondering van die wettelijke bepalingen. In de voorgestelde reeks gedragsregels gaat het achtereenvolgens om:
- de vereiste zorgvuldigheid en het beginsel van de persoonlijke uitvoering van de opdracht (vgl. art. 7:401 en art. 7:404 BW);
- de informatieplicht jegens de cliënt/opdrachtgever (vgl. art. 7:403 lid 1 BW);
- het zijn van dominus litis en het neerleggen van de opdracht bij onoverbrugbaar verschil van inzicht (vgl. art. 7:402 en art. 7:408 lid 2 BW);
- het recht op een beloning en het vereiste van de redelijkheid daarvan (vgl. art. 7:405 BW);
- het doen van rekening en verantwoording van onder meer verschotten (vgl. art. 7:403 lid 2 en art. 7:406 lid 2 BW).
Met persoonlijke uitvoering wordt niet beoogd, binnen de grenzen van het Burgerlijk Wetboek, de mogelijkheid van inschakeling van personeel, geautomatiseerde systemen, robots, enzovoort, te beperken. Daarvoor zal echter wel overleg met de cliënt nodig zijn. Dit geldt ook als de advocaat gebruikmaakt van een zogenaamde ‘flexibele schil’. Dit zijn advocaten die niet op vaste basis zijn betrokken bij het advocatenkantoor, maar op flexibele basis worden ingeschakeld. In dat geval moet hierover worden overlegd met de cliënt, zodat duidelijk is met wie de cliënt een overeenkomst van opdracht aangaat en tevens wie de werkzaamheden verricht en waar de cliënt kan reclameren bij een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis.
Een advocaat staat niet alleen in voor de kwaliteit van het door hem ingeschakelde personeel (of andere advocaten die onder zijn eindverantwoordelijkheid aan een zaak werken); op grond van de kernwaarde deskundigheid is hij gehouden om ook zelf zijn cliënt met een adequaat kennisniveau ter zijde te staan. Omdat het beroep van advocaat meer vergt dan alleen juridische deskundigheid, dient de bekwaamheid van de advocaat in brede zin te worden onderhouden. De advocaat is zelf verantwoordelijk voor het vereiste kwaliteitsniveau, dat hij op peil kan houden door bijvoorbeeld de deelname aan intervisie of peerreview.
In het tweede lid en derde lid is opgenomen dat de advocaat tegenover zijn cliënt voor de uitvoering van de opdrachten verantwoordelijk blijft, ook als een andere advocaat of een hulppersoon wordt ingeschakeld. Deze bepaling gaat ervan uit dat de behandelend advocaat zelfstandig de hulp inroept van een hulppersoon of een andere advocaat, zonder tussenkomst van de cliënt. Uiteraard kent de hulppersoon of de andere advocaat een eigen – zelfstandige – verantwoordelijkheid. Voorkomen moet echter worden dat de cliënt – bij een toerekenbare tekortkoming – van het spreekwoordelijke kastje naar de muur wordt gestuurd. Dit laat onverlet dat het ook de cliënt zelf kan zijn die de hulppersoon of een andere advocaat inschakelt of dat over die verantwoordelijkheid voorafgaand aan de inschakeling met de cliënt afspraken worden gemaakt.
Regel 14 Verantwoordelijkheid uitvoering opdracht
- De advocaat draagt volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht. De advocaat kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Hij mag evenwel geen handelingen verrichten tegen de kennelijke wil van de cliënt.
- Indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, dient de advocaat zich terug te trekken.
- Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
Toelichting
Met deze regel komt tot uitdrukking dat de advocaat, zoals dat traditioneel is omschreven, fungeert als dominus litis. Deze regel hangt samen met de kernwaarde onafhankelijkheid, die hij ook tegenover zijn eigen cliënt moet betrachten. De advocaat heeft bij de behandeling van een zaak de leiding en dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad (RvD Amsterdam 18 mei 2011, ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1665).
De advocaat heeft bij de behandeling van de zaak de leiding en aan hem komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die beleidsvrijheid wordt, zoals uit de hiervoor aangehaalde tuchtrechtspraak voortvloeit, begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Onverminderd het bovenstaande brengt de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, ingevolge artikel 7:402 lid 1 BW mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken, aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel (HvD 15 juli 2013, nr. 6577, ECLI:NL:TAHVD:2013:175).
De advocaat kan niet verplicht worden een opdracht te aanvaarden of voort te zetten. Wel dient hij ervoor te waken dat de cliënt geen (procedurele of andere) schade ondervindt (RvD Amsterdam 20 maart 2012, Advocatenbladmaart 2013, p. 47).
Een advocaat dient te voorkomen – anders handelt hij tuchtrechtelijk verwijtbaar – dat hij zich in de positie brengt dat er voor hem geen andere weg meer bestaat dan zich op een voor klagers ongelegen en ontijdig moment uit de procedure terug te trekken, bijvoorbeeld omdat hij peremptoir was komen te staan (zie HvD 21 januari 2013, nr. 5752, ECLI:NL:TAHVD:2013:82).
Het bijzondere karakter van de verhouding tussen advocaat en cliënt impliceert niet alleen omzichtigheid en duidelijkheid bij het beëindigen van de opdrachtrelatie. Zo duurt de geheimhoudingsplicht voort na beëindiging van de dienstverlening.
Bij uitvoering van de opdracht wordt aangesloten bij de uitvoering van de overeenkomst van opdracht. De opdrachtgever zal vaak dezelfde partij zijn als de cliënt. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Een voorbeeld hiervan is de verzekeraar die optreedt als opdrachtgever en de verzekerde die moet worden gekwalificeerd als cliënt. Als opdrachtgever en cliënt niet dezelfde partij zijn, kan spanning ontstaan tussen de belangen van beide partijen. Bijvoorbeeld als de verzekerde geen dekking heeft onder de verzekering of fraude heeft gepleegd. De advocaat doet er goed aan voorafgaand duidelijk te maken wat hij doet indien een dergelijke spanning ontstaat. Een dergelijke afspraak laat onverlet de mogelijkheid dat de advocaat zich, ondanks deze voorafgaande afspraak, in de behandeling van de zaak voor beide partijen moet terugtrekken.
Regel 15 Belangenverstrengeling
- Gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid is het de advocaat niet toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid:
- tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben;
- tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden.
- De advocaat streeft ernaar te voorkomen dat de in het eerste lid bedoelde situatie ontstaat. Wanneer die omstandigheid zich niettemin voordoet of als een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is, zal de advocaat alert moeten zijn op die ontwikkeling en zich geheel, en uit eigen beweging, uit de zaak terugtrekken. De advocaat die zich aldus als advocaat van een of meer partijen heeft teruggetrokken zal zich vervolgens in diezelfde aangelegenheid ook niet namens andere partijen kunnen mengen.
- Van de verplichting uit het eerste lid kan de advocaat alleen afwijken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:
- de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk;
- de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en
- niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.
- Buiten het geval bedoeld in het derde lid kan de advocaat afwijken van het bepaalde in het eerste lid indien de partij die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend en de voormalige of bestaande cliënt tegen wie moet worden opgetreden op grond van hun verstrekte informatie vooraf daarmee instemmen en die instemming op behoorlijke wijze tussen voldoende gelijkwaardige partijen tot stand is gekomen.
- Het staat een advocaat vrij om aan een nieuwe of bestaande cliënt voor te houden dat in de door deze cliënt aangeboden opdracht diens belangen worden behartigd tegen een voormalige of bestaande cliënt en dat de opdracht alleen kan worden aangenomen als die voormalige of bestaande cliënt daarmee instemt. Na verkregen akkoord van de nieuwe cliënt zal de advocaat zich met die voormalige of bestaande cliënt mogen verstaan. Tot een dergelijk overleg gaat de advocaat echter niet over indien de aard van de concrete relatie met de bestaande cliënt of concrete omstandigheden van het geval zich daartegen verzetten.
- Waar in deze regel ‘advocaat’ staat wordt tevens bedoeld het samenwerkingsverband waarvan hij deel uitmaakt.
Toelichting
Deze regel belet een advocaat niet om voor twee of meer cliënten in dezelfde zaak op te treden, vooropgesteld dat er geen sprake is van een belangenconflict, noch dat er sprake is van een aanzienlijk risico dat een dergelijk conflict kan ontstaan. Zo is het reeds langer in de praktijk toegelaten dat één advocaat het gemeenschappelijk belang van echtelieden om tot een scheiding te komen dient (zie HvD 2 december 1991, nr. 1991). Omdat naast het gemeenschappelijk belang van partijen min of meer per definitie ook tegenstrijdige belangen bestaan, past de advocaat bij uitstek hier grote behoedzaamheid. Het is vaste rechtspraak dat voor een advocaat, die als enige advocaat van twee partijen optreedt in een echtscheidingsprocedure, een zware zorgplicht geldt, die onder meer met zich meebrengt dat de advocaat beide partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden en zich ervan vergewist dat beide partijen de te treffen regeling begrijpen (zie onder andere HvD 23 november 2015, nr. 7449, ECLI:NL:TAHVD:2015:299).
De hoofdtaak van de advocaat is derhalve het verlenen van advies en bijstand aan individuele cliënten of aan groepen cliënten van wie de belangen parallel lopen. Bij de belangenbehartiging vertegenwoordigt hij een partijstandpunt. Dit laat derhalve onverlet dat de advocaat kan optreden als ‘gezinsadvocaat’. Hij kan bijvoorbeeld het belang van de kinderen behartigen. Het is dan wel noodzakelijk dat de belangen van de kinderen parallel lopen.
Het tweede lid schrijft de algemene regel voor dat een advocaat in geval van een belangenconflict de zaak niet zal behandelen dan wel zich zal terugtrekken uit die zaak. In dat geval zal de advocaat niet meer voor de voormalige bij de zaak betrokken partijen mogen optreden. Indien tussen twee cliënten van dezelfde advocaat een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat, zal de advocaat voor geen van beide cliënten meer kunnen optreden. De advocaat die voor meerdere cliënten optreedt in één zaak of gerelateerde zaken doet er verstandig aan op de regel te wijzen en dit in de opdrachtbevestiging vast te leggen.
Als de advocaat zich terugtrekt om een andere reden dan een belangenconflict, mag hij wel voortgaan met de andere partij bij te staan, maar zal hij in het algemeen niet kunnen optreden tegen de partij wier belangen hij niet meer behartigt.
In twijfelgevallen doet de advocaat er vaak beter aan af te zien van het optreden in kwestie. Desgewenst kan het advies van de deken worden ingewonnen, dat evenwel niet bindend is en de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van de advocaat onverlet laat. De eigen verantwoordelijkheid van de advocaat staat voorop en niet de wens van de cliënt. Ook de schijn dat de advocaat zich aan belangenverstrengeling ten nadele van de cliënt schuldig maakt, dient te allen tijde te worden vermeden.
De advocaat moet zich rekenschap geven van het feit dat eventueel ook in de toekomst een conflicterend belang kan ontstaan met als consequentie dat de verlangde bijstand niet door de advocaat kan worden verleend dan wel dat de advocaat zich uit de zaak terugtrekt. De aard van de relatie tussen de cliënt en de advocaat alleen al kan met zich brengen dat het optreden tegen die cliënt door de advocaat of zijn kantoorgenoot onwenselijk is, ook al gaat het niet om dezelfde kwestie.
De kernwaarden vertrouwelijkheid en partijdigheid dicteren tevens de regel dat een advocatenkantoor niet tegen eigen (ex-)cliënten optreedt, tenzij partijen, goed geïnformeerd, met een afwijking van die regel instemmen.
Deze uitzonderingen worden mede gerechtvaardigd door het belang van vrije advocatenkeuze, zeker als het om een hechte relatie gaat, en de advocaat goed is ingevoerd in de gang van zaken bij zijn (vaste) cliënt: een cliënt behoort niet lichtvaardig van de advocaat van zijn keuze te worden afgehouden.
Deze regel ziet op het geval dat zich een nieuwe cliënt aandient. Deze regel bevat de binnen de beroepsgroep algemeen aanvaarde norm dat het een advocaat, behoudens bijzondere omstandigheden, niet is toegestaan tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten (advocaat of niet) op te treden. Met optreden wordt ook bedoeld optreden in de adviessfeer. De bepaling geldt niet voor de advocaat die bij gebreke van betaling van zijn declaratie zijn cliënt aanspreekt.
De cliënt moet er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming, die de cliënt de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking stelt, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Het betreft vertrouwelijke informatie, dat wil zeggen informatie die geen openbaar karakter draagt en dus buiten de cliënt om niet zonder meer verkrijgbaar is.
Het onderzoek van de advocaat of het hem vrijstaat tegen een cliënt of voormalig cliënt op te treden, strekt zich uit tot alle deelnemers in zijn kantoor of samenwerkingsverband, bijvoorbeeld ook de notaris, belastingadviseur of octrooigemachtigde.
Regel 16 Informatieplicht
- De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
- De advocaat die een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, is gehouden zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren onafhankelijk advies te vragen.
- De advocaat handelt ook integer en zorgvuldig in financiële aangelegenheden en hij legt daarover een nauwgezette verantwoording af aan zijn cliënt.
Toelichting
Een advocaat is gehouden een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. Meer algemeen is hij verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam en tijdig te informeren, te waarschuwen, en duidelijkheid te scheppen omtrent de kansen en risico’s en de kosten van zijn optreden. Dit alles dient de advocaat schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheid en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zo veel mogelijk dienen te worden voorkomen. Deze regel is in een bijzonder geval ook uitgewerkt in regel 18, derde lid, die de advocaat verplicht om, indien zijn cliënt afziet van gefinancierde rechtshulp, dit schriftelijk vast te leggen. Onder schriftelijk wordt eveneens verstaan door middel van digitale media, zoals e-mail.
Ingeval sprake is van een datalek, bijvoorbeeld als bedoeld in de AVG, kan de advocaat ook verplicht zijn informatie te verschaffen aan zijn cliënten of derden die door dat datalek mogelijk zijn geraakt.
Een zorgvuldige rechtsbijstandverlening eist dat de advocaat min of meer ernstige tekortkomingen daarin en regelrechte fouten aan de cliënt kenbaar maakt. Wanneer dat zodanige vormen heeft aangenomen of dreigt aan te nemen dat de belangen van de advocaat en die van de cliënt sterk uiteen gaan lopen, zal de advocaat de cliënt moeten adviseren onafhankelijk advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de cliënt ernstig nadeel ondervindt of dreigt te ondervinden als gevolg van de tekortkomingen van de advocaat. Hierbij wordt gedacht aan het inwinnen van een advies bij bijvoorbeeld een andere advocaat. Dat laat onverlet dat het ook mogelijk is dat de gehele zaak moet worden overgenomen door een andere advocaat als behandeling van de zaak met inachtneming van de kernwaarden niet langer mogelijk blijkt.
In beroepsaansprakelijkheidspolissen staan bepalingen, inhoudende dat gebeurtenissen die kunnen leiden tot schadeclaims direct moeten worden gemeld bij de verzekeraar. Naleving van regel 16, tweede lid, laat onverlet de mogelijkheid voor de advocaat om vooraf met de verzekeraar de gedragslijn in de desbetreffende aangelegenheid af te stemmen.
Juist ook in financiële aangelegenheden geldt voor advocaten een zorgplicht. Bij herhaling heeft het hof van discipline duidelijk gemaakt dat de financiële integriteit een integraal onderdeel is van de kernwaarde integriteit. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren.
Van de advocaat mag worden verwacht dat hij de financiële gevolgen van de behandeling van een zaak niet alleen voor zijn eigen cliënt in het oog houdt. De wijze waarop de zaak zich ontwikkelt, heeft in de regel ook gevolgen voor de wederpartij of voor derden die de zaak voor de cliënt financieren of daarvoor instaan. Daarbij valt te denken aan financiering van de rechtshulp op basis van een toevoeging of op grond van de omstandigheid dat de cliënt tegen kosten van rechtsbijstand verzekerd is (zie ook regel 18).
Regel 17 Honorarium
- Bij het vaststellen van zijn declaratie behoort de advocaat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening te brengen.
- De advocaat draagt er zorg voor dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, en de wijze van declareren.
- Zodra de advocaat voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan de aanvankelijk aan de cliënt opgegeven schatting stelt hij zijn cliënt daarvan op de hoogte.
- De advocaat richt zijn declaratie aldus in, dat de cliënt eenvoudig kan vaststellen hoeveel wordt gerekend voor honorarium, verschotten en omzetbelasting en in hoeverre voorschotten worden verrekend. De advocaat declareert zijn honorarium in beginsel periodiek en deugdelijk gespecificeerd onder opgave van tarief en tijdsbesteding of een andere overeengekomen grondslag.
- Maakt de cliënt tegen de declaratie bezwaar, dan is de advocaat verplicht de cliënt te wijzen op de toepasselijke kantoorklachtenregeling en de overige mogelijkheden om het geschil op te lossen.
- Wat betreft nog niet in rechte vastgestelde vorderingen van de advocaat op zijn cliënt treft hij geen conservatoire maatregelen en vraagt hij niet het faillissement aan, anders dan na overleg met de deken.
- De advocaat legt alleen na overleg met de deken beslag onder zichzelf of onder de derdengeldenstichting van zijn kantoor.
Toelichting
De advocaat moet een redelijk honorarium in rekening brengen en tevens vooraf transparant zijn over zijn honorarium, de kosten en de wijze van declareren. Daardoor zal de advocaat veelal een inschatting moeten geven van de te verwachten tijdsbesteding en het totaal aan kosten (honorarium). Uiteraard zijn er gevallen denkbaar dat een dergelijke inschatting niet mogelijk is, maar een advocaat kan niet een in redelijkheid wel te geven inschatting achterwege laten met het doel om de informatieverplichting uit het derde lid te ontwijken. De transparantie brengt ook mee dat het tarief, een eventuele andere overeengekomen grondslag voor de honorariumbepaling, omzetbelasting en de frequentie van declareren inzichtelijk worden gemaakt aan de cliënt.
Twee ontwikkelingen leiden tot aanpassing van de financiële (gedrags)regels ten opzichte van de Gedragsregels 1992. De eerste is dat het verbod op no cure, no payen op quota pars litisinmiddels op het niveau van de Verordening op de advocatuur is opgenomen en daarom niet meer op het niveau van de gedragsregels hoeft te worden vastgelegd. Dat neemt niet weg dat het gecamoufleerd afspreken van een dergelijke afspraak nog steeds onbetamelijk kan zijn.
In de tuchtrechtspraak is sinds lange tijd bepaald dat een declaratieafspraak geoorloofd is die ertoe leidt dat bij het uitblijven van een positief resultaat wordt gedeclareerd op basis van een laag uurtarief, doch bij een positief resultaat een hoger tarief zal gelden (zie onder meer HvD 9 februari 1998, Advocatenblad 19 maart 1999). Er bestaat dan ook geen wezenlijk bezwaar tegen een afspraak waarbij de verhoging van het lage tarief in geval van het bereiken van een positief gevolg wordt gerelateerd aan een percentage van de waarde van dat positieve gevolg, mits het lage tarief maar kostendekkend is en voorziet in een bescheiden salaris voor de advocaat.
Deze vorm van toegelaten resultaatgerelateerde beloning moet worden onderscheiden van het geval waarin een advocaat om hem moverende redenen een zaak geheel gratis (‘pro bono’) wil behandelen.
De tweede ontwikkeling is dat de in de Wet tarieven in burgerlijke zaken opgenomen begrotingsprocedure is vervallen, en dat derhalve een geschil over een advocatendeclaratie in beginsel net zo dient te worden afgehandeld als iedere andere vordering, tenzij advocaat en cliënt vooraf zijn overeengekomen dat een gerezen geschil over de declaratie door een andere onafhankelijke derde-instantie (zoals de Geschillencommissie Advocatuur) zal worden beslecht. In lid 5 is met het oog daarop de opdracht opgenomen aan de advocaat om zijn cliënt, indien deze bezwaar maakt tegen de ingediende declaratie, te wijzen op de toepasselijke kantoorklachtenregeling en de mogelijkheden die op grond van de overeenkomst van opdracht openstaan om een eventueel geschil op te lossen (bindend advies, arbitrage of de gang naar de gewone rechter).
Regel 18 Gefinancierde rechtsbijstand
- Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt vóór de aanvaarding van de opdracht en verder steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
- De advocaat zal van de cliënt voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels.
- Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin de keuze maakt daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.
Toelichting
Het eerste lid geeft aan dat de advocaat een verantwoordelijkheid draagt bij het onderzoeken of de cliënt in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp. Dit doet de advocaat voordat de opdracht door hem wordt aanvaard, maar ook tussentijds indien daartoe aanleiding bestaat. Het is immers mogelijk dat een situatie wijzigt of er ontwikkelingen zijn die van invloed zijn op de mogelijkheid dat een cliënt in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp. Dit is aanleiding voor de advocaat om opnieuw te onderzoeken of de cliënt in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp en daarover zal overleg moeten plaatsvinden.
Het derde lid van deze regel is een uitwerking van de algemene zorgplicht van de advocaat om wezenlijke afspraken met zijn cliënt schriftelijk vast te leggen. De advocaat heeft de verplichting een cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid geldt dat de advocaat een cliënt die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er uitdrukkelijk en duidelijk op wijst dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Bovendien zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij daarmee prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen (zie onder andere RvD Amsterdam 1 september 2009, ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0100).
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ook niet is toegestaan een afspraak met de cliënt dat zijn zaak eerst betalend wordt behandeld en daarna op toevoegingsbasis of andersom (zie HvD 1 december 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:370).
Regel 19 Zekerheid en voldoening declaratie
- Het is de advocaat niet toegestaan voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken.
- Het is de advocaat evenmin toegestaan voldoening van zijn declaraties anders dan in geld te aanvaarden, behoudens in bijzondere gevallen en slechts na overleg met de deken.
- Wanneer de cliënt op grond van gehele of gedeeltelijke betwisting van de declaratie bezwaar maakt tegen de verrekening daarvan met hem toekomende gelden, dient de advocaat na overleg met de deken deze gelden tot het beloop van het betwiste bedrag bij de deken te deponeren. De advocaat bevordert dat zo spoedig mogelijk wordt vastgesteld wie de rechthebbende van deze gelden is.
Toelichting
Het is de advocaat toegestaan de cliënt een voorschot op de declaratie te vragen, mits dat in geld is. Uit de tuchtrechtspraak blijkt dat onder andere het aanvaarden van auto’s (RvD Arnhem 19 augustus 2013, ECLI:NL:TADRARN:2013:55) of volbloedpaarden (HvD 15 mei 2009, ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0535) zonder overleg met de deken niet is toegestaan. Een hypotheek van de cliënt (of een derde) ten gunste van de advocaat (RvD Amsterdam 2 december 2014, ECLI:NL TADRAMS:2014:320) dan wel een cessie van vorderingen van de cliënt op derden (HvD 14 april 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:134) zijn zonder overleg met de deken evenmin toegestaan als vormen van zekerheid voor de betaling van de declaratie.
De regel van het derde lid laat de mogelijkheid open van verrekening wanneer de cliënt daartegen geen bezwaar heeft. Uit de contractuele relatie met de cliënt vloeit voort dat de advocaat bij hem moet verifiëren of hij geen bezwaar heeft tegen verrekening. Deze regel ziet in algemene zin op verrekening van aan de cliënt toekomende gelden en sluit als zodanig aan bij de bepaling van artikel 6.19, vierde lid, van de Verordening op de advocatuur. Verrekening van een openstaande factuur met op de derdenrekening ontvangen gelden is slechts mogelijk indien de cliënt daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven (vergelijk artikel 6.19, vijfde lid, van de Verordening op de advocatuur).
De advocaat in de verhouding tot overige betrokkenen bij de rechtspleging
Regel 20 Eerlijk proces
- Ingeval de advocaat overgaat tot het overleggen van stukken dient hij bij het bepalen van het tijdstip van het overleggen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij die op verschaffing van die stukken aanspraak heeft.
- De advocaat voorkomt dat in een zaak de rechter kennisneemt van stellingen of informatie waarvan gedurende de behandeling van de zaak de wederpartij niet tijdig en deugdelijk heeft kunnen kennisnemen.
- Indien de advocaat ter zitting gebruik maakt van een pleitnota en die aan de rechter overlegt, geeft hij gelijktijdig een afschrift van de pleitnota aan de advocaat van de wederpartij.
Toelichting
Deze regel verwoordt het algemene uitgangspunt dat in procedures op tegenspraak, waarin de rechtsstrijd op het scherp van de snede wordt gevoerd, een advocaat niet moet trachten ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit zijn tegenpartij. De advocaat mag niet uit het oog verliezen dat op al deze procedures (civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of overige procedures) het beginsel van fair play van toepassing is.
Een uitwerking van dat beginsel was neergelegd in de oude regel 14, eerste lid, waarin staat dat de advocaat er bij het bepalen van het tijdstip van overleggen van stukken aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen rekening mee dient te houden dat de wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden. Het beginsel van fair play heeft echter een ruimere reikwijdte en kan onder omstandigheden ook een verplichting meebrengen om de wederpartij die niet door een advocaat wordt bijgestaan een afschrift te zenden van stukken die aan de rechtbank worden gestuurd (zie RvD Amsterdam 28 februari 2017, ECLI:NL:TADRAMS:2017:48).
De in het eerste lid verwoorde regel geldt overigens alleen ten aanzien van die bij de procedure betrokken partijen die in het bestaande systeem aanspraak hebben op het verkrijgen van processtukken.
Op grond van procesreglementen bestaat er in toenemende mate minder nadruk op het houden van een pleidooi. In het bestuursprocesrecht bestaat in het kader van de ‘nieuwe zaaksbehandeling’ nauwelijks nog ruimte voor meer dan een korte mondelinge toelichting. Voor zover het houden van een pleidooi voor een rechterlijke instantie is toegelaten, dient de advocaat niet alleen de leden van het gerecht maar ook de advocaat van de wederpartij een exemplaar van zijn pleitnota te geven. Het doel hiervan is dat wordt voorkomen dat de advocaat via zijn pleitnota gecamoufleerd bepaalde informatie aan de rechter geeft die daardoor niet bekend is bij de wederpartij. Om diezelfde reden moet de advocaat transparant zijn over het weglaten van bepaalde informatie tijdens het pleiten, terwijl die wel in de pleitnota is opgenomen. Deze regel heeft op de eerste plaats betrekking op een handelen jegens de advocaat van de wederpartij. Het staat de advocaat evenwel vrij om ook een afschrift van de pleitnota aan een andere procesvertegenwoordiger dan een advocaat te geven.
In het strafrecht is er geen sprake van een advocaat aan de zijde van de ‘wederpartij’: de advocaat staat hier in een contradictoire procedure tegenover de officier van justitie. Met wederpartij wordt hier niet het Openbaar Ministerie bedoeld.
Regel 21 Mededelingen aan de rechter
- Het is de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren.
- Geen afzonderlijke mededeling aan de advocaat van de wederpartij is vereist, indien de mededeling aan de rechter via een technische voorziening gelijktijdig voor de advocaat van de wederpartij beschikbaar wordt.
- Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden.
Toelichting
Het digitaal procederen in het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht als gevolg van het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) leidt ertoe dat de wet en de procesreglementen kunnen voorschrijven dat advocaten hun processtukken uploaden in een digitale omgeving. Met die handeling wordt het desbetreffende processtuk ook voor de advocaat van de wederpartij beschikbaar. In dat geval wordt reeds voldaan aan de informatieplicht jegens de wederpartij en diens advocaat.
Volgens de tuchtrechter is het wel toegestaan om na arrestbepaling de rechter te benaderen met een verzoek tot aanpassing/aanvulling van het proces-verbaal van de pleidooizitting. Toestemming van de wederpartij is daarvoor in beginsel niet nodig. Niet toegestaan is echter nieuwe argumenten aan te voeren (het zogezegde napleiten) (HvD 30 mei 2016, nr. 150165, ECLI:NL:TAHVD:2016:96).
Het derde lid geeft aan dat het de advocaat niet is geoorloofd, zonder toestemming van de wederpartij, zich tot de rechter te wenden nadat om een uitspraak is gevraagd. Hier wordt gedoeld op de rechter die de zaak heeft behandeld. Onder ‘de rechter’ wordt ook begrepen de in het eerste lid genoemde instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen.
Deze regel ziet voornamelijk op civiele en bestuursrechtelijke procedures. In het strafrecht is er geen advocaat van de wederpartij. Met wederpartij wordt niet bedoeld de officier van justitie.
Regel 22 Getuigen
- De advocaat stelt zich zorgvuldig op in zijn contacten met getuigen en zal geen handelingen verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen.
- Indien de advocaat getuigen of deskundigen oproept, moet hij instaan voor de aan hen toekomende vergoedingen en honoraria, tenzij hij een uitdrukkelijk voorbehoud maakt.
Toelichting
De Gedragsregels 1992 verboden in regel 16 nog ieder contact van een advocaat met een getuige die door de wederpartij was aangezegd; dat werd in het tweede lid van die gedragsregel nog eens gespecificeerd voor de strafrechtpraktijk. De regel bevatte geen instructies voor de betamelijke omgang met getuigen als zodanig. Deze regeling vormt naar de huidige opvattingen een inbreuk op het beginsel van due process en met name van equality of arms en behoort daarom te vervallen.
Aan een nuancering in een extra lid van deze gedragsregel ter zake van de omgang met getuigen binnen de sfeer van de eigen cliënt bestaat bij invoering van deze algemene gedragsregel geen behoefte meer. Het algemene principe dat in deze gedragsregel is neergelegd, biedt immers reeds ruimte voor overleg met ‘eigen getuigen’ (die al dan niet al door een wederpartij zijn aangezegd) en bevat de vermaning daarin zorgvuldig te zijn.
Tegelijk is het wel gewenst om te bepalen dat de advocaat in de contacten met getuigen grote prudentie aan de dag legt, en dat hij zich in het bijzonder verre houdt van ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Deze gedragsregel laat onverlet de algemene strafbaarstelling van de opzettelijke beïnvloeding van getuigen (artikel 285a Sr).
Teneinde aan te sluiten bij de algemene strafbaarstelling is aangegeven dat ongeoorloofde beïnvloeding niet is toegestaan. Ieder gesprek is immers al beïnvloeding, maar niet per se ongeoorloofd. Het is duidelijk dat getuigen geen ‘woorden in de mond’ mogen worden gelegd. Een getuige moet naar waarheid verklaren en mag op dat terrein niet worden beïnvloed of worden gehinderd.
Een advocaat behoort te voorkomen dat een situatie ontstaat waarin een getuige vóór diens verhoor in zijn af te leggen verklaring door toedoen of nalaten van een advocaat kan worden beïnvloed, zoals wanneer hij die getuige toestaat aanwezig te zijn bij een bespreking tussen hemzelf en zijn cliënt aangaande het komende getuigenverhoor. Door de aanwezigheid van de getuige bij het gesprek met zijn cliënt toe te staan, kan een advocaat dus tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen (HvD 31 maart 2000, Advocatenblad 2000, p. 971).
In strafzaken is het vragen van een ‘terughoudende’ opstelling bij het benaderen van eigen getuigen niet reëel: het is nodig en wordt in de praktijk ook verwacht dat advocaten eerst met potentiële getuigen spreken over wat zij wel of niet hebben waargenomen, alvorens een eventueel verzoek te doen tot het (doen) horen van die getuigen.
Het tweede lid is niet van toepassing op de strafrechtpraktijk. Daar is immers geen sprake van oproepen, maar van ‘doen oproepen’ (zie bijvoorbeeld artikel 263 van het Wetboek van Strafvordering).
Regel 23 Optreden als geschilbeslechter
- De advocaat die een functie vervult bij enig college dat met rechtspraak of beslechting van geschillen op andere wijze is belast, onthoudt zich van elke bemoeienis met een zaak waarin hij in die functie werkzaam is, is geweest of zal worden betrokken.
- Het staat de advocaat, die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, niet vrij bemoeienis te hebben met een zaak die beoordeeld is of wordt door een college waarin een tot hetzelfde samenwerkingsverband behorende advocaat of andere kantoorgenoot een functie vervult indien deze bij de behandeling door het college is of zal worden betrokken.
Toelichting
Deze regel houdt verband met het algemene gebod om belangenconflicten te vermijden. Het moet worden voorkomen dat bij een procedure voor bijvoorbeeld de rechtbank twee kantoorgenoten aan de behandeling deelnemen, de een als advocaat, de ander als lid van het college.
Voor zover in een dergelijke situatie de advocaat zich als lid van het college niet aan de behandeling van de zaak zou onttrekken (bijvoorbeeld door verschoning), geldt dat daarbij sprake is van handelen in een andere hoedanigheid waarop de desbetreffende tuchtrechtelijke beoordeling van toepassing is.
Het begrip ‘samenwerkingsverband’ sluit aan bij het begrip bedoeld in artikel 5.3 van de Verordening op de advocatuur. Het gaat dan om degene met wie de advocaat binnen hetzelfde kantoor praktijk uitoefent. In principe zijn dat: advocaat-stagiaires, advocaat-medewerkers, advocaat-kantoorgenoten en beoefenaren van een ander vrij beroep die hetzij in loondienst hetzij zelfstandig de praktijk uitoefenen.
De advocaat in de verhouding tot zijn beroepsgroep
Regel 24 Onderlinge verhoudingen
In het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen streven advocaten naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
Toelichting
Advocaten moeten elkaar met het oog op een goede beroepsuitoefening kunnen vertrouwen. Die is gediend met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom moeten advocaten zich onthouden van al wat hun onderlinge verhouding zou kunnen verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik grievend of kwetsend zijn, behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten.
Naar het oordeel van de tuchtrechter dienen de gedragsregels mede tot de instandhouding van een onderlinge verhouding binnen de beroepsgroep die gebaseerd is op welwillendheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een goede beroepsuitoefening. Anderzijds vereist die beroepsuitoefening dat het te dienen partijbelang daaraan niet ondergeschikt wordt gemaakt. Partijdigheid is immers een kernwaarde van de advocatuur. Daarom zal in een mogelijk spanningsveld tussen een welwillende confraternele verhouding en het partijbelang de advocaat steeds een zorgvuldige afweging moeten maken waarbij de omstandigheden van de te behandelen zaak mede bepalend zijn. Naast de vereiste confraternaliteit wordt de vrijheid die de advocaat in zijn (partijdig) optreden kent, ook begrensd door de beginselen van een behoorlijke procesorde. Deze zijn ook van toepassing op het beroepsmatig optreden in rechte (HvD 16 augustus 2013, nr. 6626, ECLI:NL:TAHVD:2013:194).
Welwillendheid en vertrouwen houdt ook in dat de advocaat rekening houdt met de andere advocaat bij het bepalen van het tijdstip van het overleggen van stukken in juridische procedures en equality of arms bij het geven van informatie aan de rechter. Zie daarvoor tevens regel 20 en de toelichting daarop.
Een andere verwijzing naar welwillendheid en vertrouwen is dat een advocaat een doelmatig optreden in de procedure nastreeft en voor ogen dient te houden dat geen onnodige kosten worden gemaakt ten laste van de wederpartij of andere betrokkenen (regel 6) en dat de advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten (regel 7).
Regel 25 Rechtstreeks benaderen (weder)partij
- De advocaat stelt zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt.
- In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet.
Toelichting
Deze regel (voorheen regel 18) heeft tot doel het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil te bewaren. De strekking van de regel is om te voorkomen dat de advocaat van een wederpartij een partij bij een geschil overrompelt zonder bijstand van zijn eigen advocaat (RvD Amsterdam 2 mei 2014, ECLI:NL:TADRAMS:2014:113).
Voor een rechtvaardiging van een uitzondering hierop is een rechtens aanvaardbare reden vereist om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd (HvD 5 juli 2010, 5679, ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1174).
Een uitzondering op deze regel is alleen aanvaardbaar wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat te zenden, geldt de uitzondering niet (RvD Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2014, ECLI:NL:TADRARL:2014:149).
De inhoud van een brief die de ene advocaat aan de cliënt van een de andere advocaat zendt binnen de ruimte die de uitzondering biedt, dient beperkt te blijven tot de toegestane aanzegging met rechtsgevolg en wat daarvoor direct noodzakelijk is. Uitbreiding van de inhoud van zo’n brief komt neer op omzeiling van het in deze regel neergelegde verbod.
Regel 26 Vertrouwelijke mededelingen
- Onverminderd het bepaalde in regel 27 dient een advocaat die aan een andere advocaat mededelingen wenst te doen die hij vertrouwelijk behandeld wil zien, dit verlangen duidelijk kenbaar te maken vóór de verzending van de eerste van deze mededelingen.
- Indien de geadresseerde ervoor kiest aan deze mededelingen niet een vertrouwelijk karakter te verlenen dient hij de afzender daarover onverwijld en aantoonbaar te informeren.
- Op vertrouwelijke mededelingen als bedoeld in het eerste lid mag in rechte geen beroep worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij.
- Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dient het advies van de deken te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep als vorenbedoeld wordt gedaan.
Toelichting
Ten opzichte van de gedragsregels 1992 is de regeling – destijds genaamd – ‘confraternele correspondentie’ gewijzigd. De oude regeling maakte dat een cliënt die door een advocaat wordt bijgestaan in het nadeel lijkt te zijn, aangezien andere rechtshulpverleners zich niet aan die regel behoeven te houden. Voorts blijkt, ook als gevolg van de wijzigingen in het burgerlijk procesrecht, de handhaving van de vertrouwelijkheid van ‘confraternele correspondentie’ betrekkelijk te zijn.
Niet langer is louter de hoedanigheid van de verzender en ontvanger van de mededelingen bepalend voor de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde mededelingen. Het voordeel van de huidige benadering is dat ten aanzien van de mededelingen met rechtshulpverleners die niet advocaat zijn een gelijk speelveld ontstaat, zij het dat een dergelijke afspraak aan de zijde van de ontvanger niet langs tuchtrechtelijke weg kan worden gehandhaafd.
Die nieuwe regel is gebaseerd op regel 5.3 van de Gedragscode voor Europese advocaten van de CCBE. Het uitgangspunt is dat een advocaat die een brief of vergelijkbare vorm van mededelingen aan een andere advocaat wil verzenden met de bedoeling dat deze vertrouwelijk moet blijven tussen de advocaten, de verzendende advocaat vooraf moet informeren of de gewenste vertrouwelijke brief/mededeling op die basis kan worden geaccepteerd. De advocaat dient zijn verlangen tot vertrouwelijkheid in dat geval voorafgaand duidelijk te vermelden. De ontvanger van een dergelijk geuit verlangen kan de vertrouwelijkheid van de mededelingen bevestigen of afwijzen. Indien de mededeling reeds is ontvangen, dient de ontvanger deze onmiddellijk aan de afzender te retourneren zonder van de inhoud kennis te nemen, de inhoud te onthullen of er op enigerlei wijze naar te verwijzen.
Op aldus tot stand gekomen mededelingen tussen advocaten die wel een vertrouwelijk (voorheen ‘confraterneel’) karakter hebben, mag zoals dat voorheen het geval was niet in rechte een beroep worden gedaan. De uitzonderingsmogelijkheid op grond van het belang van de cliënt van de advocaat die de mededeling heeft ontvangen, is gehandhaafd. Ook in dat geval zal de advocaat voorafgaand overleg moeten voeren met de afzender. Mislukt dit overleg, dan dient het advies bij de deken te worden ingewonnen.
Het in rechte geen beroep kunnen doen op de vertrouwelijke mededelingen heeft niet per se tot gevolg dat de mededelingen ook niet kunnen worden gedeeld met de eigen cliënt. De advocaat zal hier prudent een afweging in moeten maken.
Regel 27 Schikkingsonderhandelingen
Omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen mag aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen, niets worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.
Toelichting
Anders dan bij regel 26 wegen de argumenten tot handhaving van een categorisch verbod ten aanzien van de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen zwaarder dan die om tot afschaffing daarvan te komen. Ook hier hoeven andere rechtshulpverleners zich niet aan deze regel te houden, maar advocaten moeten onderling vrijuit kunnen spreken teneinde een oplossing voor het geschil te kunnen beproeven.
Omtrent de inhoud van schikkingsonderhandelingen mag niets aan de rechter worden meegedeeld. De regel slaat dus niet op het geval dat een partij onvoorwaardelijk aanbiedt te betalen wat zij erkent schuldig te zijn en dit aanbod handhaaft tijdens de procedure. Met een beroep daarop kan immers geen verkeerde indruk worden gewekt. En het is geboden dat hiervan melding mag worden gemaakt, omdat daardoor bijvoorbeeld ongerechtvaardigde veroordelingen in proceskosten kunnen worden voorkomen.
Het is voorts alleen verboden aan de rechter mededeling te doen van de inhoud van schikkingsonderhandelingen. Het enkele feit dat schikkingsonderhandelingen zijn gevoerd (maar niet geslaagd) mag aan de rechter worden medegedeeld, bijvoorbeeld opdat de rechter zich een oordeel kan vormen over de zin van een schikkingscomparitie.
Voorts zal kunnen worden medegedeeld dat schikkingsonderhandelingen zijn gevoerd en de ene partij zegt dat een schikking bestaat en de andere partij dit ontkent. De inhoud van die schikkingsonderhandelingen mogen echter niet worden medegedeeld aan de rechter. Uiteraard gelden voor wilsovereenstemming dan de normale bewijsregels.
Deze regel heeft uitdrukkelijk betrekking op schikkingsonderhandelingen. Op andere gevallen waarin advocaten namens hun wederzijdse cliënten standpunten uitwisselen of anderszins in onderhandeling zijn (bijvoorbeeld in het geval van een fusie of overname) is regel 26 van toepassing. Schikkingsonderhandelingen zien immers op het oplossen van een juridisch geschil. In dat opzicht vormt regel 27 een specialis voor die elementen binnen de correspondentie tussen advocaten die moeten worden opgevat als schikkingsonderhandelingen.
Overigens kan de cliënt aanwezig zijn bij schikkingsonderhandelingen. De cliënt is niet gebonden aan deze gedragsregel, zodat de cliënt wel de inhoud van schikkingsonderhandelingen aan de rechter kan mededelen. Het is aan te raden hierover voorafgaand duidelijkheid te verschaffen.
Regel 28 Overnemen van cliënten
- Een advocaat onthoudt zich in beginsel van initiatieven om in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijne te maken. Krijgt een advocaat een verzoek de behandeling van een zaak, die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, over te nemen, dan voeren deze advocaten onderling overleg met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten over de stand van de zaak.
- Is de declaratie van de andere advocaat niet voldaan en beroept deze zich op zijn retentierecht, dan is hij niettemin verplicht het dossier op verzoek van de cliënt aan de opvolgende advocaat af te geven onder door de deken te stellen voorwaarden.
Toelichting
In 1992 heeft de commissie-Bitter uit de gedragsregels de regel verwijderd die verbood cliënten ‘af te troggelen’ van een andere advocaat. Schrapping hiervan motiveerde de commissie-Bitter met de opmerking dat dergelijk gedrag al onder gedragsregel 17 (de ‘onderlinge verhouding van welwillendheid en vertrouwen’) viel.
De afgelopen jaren is er, met name in de strafrechtpraktijk, opnieuw veel te doen geweest over het zogenaamde ‘ronselen’ van cliënten, in het bijzonder ten aanzien van gedetineerden. Regel 28 beoogt duidelijkheid te scheppen over de vraag wat onder het begrip ronselen wel en niet dient te worden verstaan.
Het staat een raadsman in beginsel niet vrij zich te mengen in de relatie tussen een verdachte en zijn raadsman. De regels voor een vrije advocaatkeuze strekken er niet toe inbreuken op een bestaande rechtsverhouding tussen een advocaat en zijn cliënt te faciliteren (HvD 17 december 2012, nr. 6338, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4469).
Het uit eigen beweging proberen te werven van cliënten van een andere advocaat, al dan niet door betaling, laster of smaad ten aanzien van de behandelend raadsman, onoorbare druk of oneigenlijke motieven (ook wel: ‘ronselen’), is niet toegestaan en in strijd met hetgeen een goed advocaat betaamt.
Het is van belang die gevallen te onderscheiden van de situatie waarin een advocaat wordt aangezocht in verband met een (mogelijke) overname. In die gevallen is geen sprake van ‘ronselen’ zoals bedoeld in het eerste lid van deze gedragsregel.
Bij eventuele overname van een strafzaak van een gedetineerde rechtzoekende gaat het erom dat dit, zoals ook bij de overname van andere zaken geldt, op zorgvuldige en niet-onbetamelijke wijze gebeurt. Zo kan in het algemeen worden verlangd dat de advocaat die de behandeling van de zaak overneemt, daaraan voorafgaand behoorlijk overleg voert met de advocaat van wie hij de zaak wenst over te nemen. Dat overleg houdt in dat advocaten daadwerkelijk informatie en standpunten uitwisselen. Voorts behoudt de advocaat wiens zaken worden overgenomen de mogelijkheid bij zijn cliënt na te gaan of het inderdaad zijn wens is van advocaat te wisselen (zie onder andere RvD Amsterdam 15 juli 2014, ECLI:NL:TADRAMS:2014:185).
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de overnemende advocaat om daadwerkelijk te overleggen met de andere advocaat alvorens de behandeling van een zaak over te nemen. Dit kan anders zijn als zich dwingende omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat de overnemende advocaat niet in de gelegenheid is daadwerkelijk voorafgaand overleg te voeren.
Deze gedragsregel laat onverlet dat een andere advocaat een second opinion kan geven. In dat geval is het verzoek niet om de behandeling van de zaak over te nemen, maar een overname kan daaruit wel volgen. Ook in die gevallen is deze gedragsregel van toepassing.
Regel 29 Medewerking onderzoek deken
Bij een tuchtrechtelijk onderzoek, een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, is de betrokken advocaat verplicht alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen.
Toelichting
Als gevolg van de wijziging van de Advocatenwet per 1 januari 2015 heeft de deken de positie verkregen van wettelijk toezichthouder. Zijn optreden als zodanig wordt ingekaderd door de bepalingen over de uitoefening van toezicht in Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Voordien oefende de deken ook aan hem opgedragen controles uit, maar droeg deze vorm van toezicht niet het karakter van het in de Awb geregelde toezicht.
Daarmee hebben ook de tuchtrechtelijke procedure en het op advocaten uit te oefenen toezicht elk een meer zelfstandige betekenis gekregen. De tuchtprocedure is geregeld in eigen procedureregels van de Advocatenwet. De plicht van een advocaat om desgevraagd aan een tuchtrechtelijk onderzoek door de deken mee te werken, vloeit dan ook voort uit de omstandigheid dat hij lid is van de beroepsgroep. Als zodanig vergt de betamelijkheid van een behoorlijk advocaat dat hij zijn medewerking verleent aan het onderzoek van de klacht.
De toezichthoudende rol van de deken is geregeld in artikel 45a van de Advocatenwet. De uitoefening van het toezicht door de deken is daarnaast onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van de Awb, meer in het bijzonder Titel 5.2 (de artikelen 5:11 tot en met 5:20). Uit de Awb vloeit ook voort dat de advocaat aan de deken binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking dient te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.