freelancers en de fiscus

Het inhuren van freelancers is niet geheel zonder risico. Sinds eind 1993 is er een wettelijke regeling voor de zogenaamde overeenkomst van opdracht. Deze overeenkomst is van toepassing bij diverse soorten van dienstverlening. De diensten van bijvoorbeeld een accountant, advocaat, architect, organisatie adviseur, interimmanager en reclamebureau vallen onder de wettelijke regeling. Kenmerkend voor de overeenkomst van opdracht is dat deze buiten dienstbetrekking wordt verricht. Dit betekent, dat de opdrachtgever geen belastingen en premies hoeft in te houden. Bij de hiervoor genoemde functies levert dat geen probleem op. Anders is het met freelancers, die werk verrichten, dat evengoed in het kader van een dienstbetrekking had kunnen worden verricht. Want ook al zijn opdrachtgever en -nemer het er samen over eens dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, dan nog kunnen fiscus en bedrijfsvereniging daar anders over denken. Steeds zullen zij onderzoeken of er sprake is van een zogenaamde ‘fictieve dienstbetrekking’, dat wil zeggen een werkverhouding die alle kenmerken bevat van een arbeidsovereenkomst. In dat geval worden alsnog (vaak achter- af) loonbelasting en premies in rekening gebracht.

Van zo’n fictieve dienstbetrekking is in ieder geval sprake indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  •     de arbeid wordt tenminste twee dagen per week verricht;
  •     het bruto inkomen per week is tenminste 40% van het toepasselijke minimum loon;
  •     het contract is voor onbepaalde tijd en voor een aaneengesloten periode van tenminste 30 dagen aangegaan.

Er is geen fictieve dienstbetrekking als de freelancer/opdrachtnemer een zelfstandig bedrijf of beroep uitoefent. Om te beoordelen of daar sprake van is wordt ondermeer gekeken of hij beschikt over het benodigde werkkapitaal en diverse investeringen heeft gedaan, of hij ondernemingsrisico loopt en dergelijke. In twijfelgevallen doet de opdrachtgever er verstandig aan een zogenaamde ‘verklaring van zelfstandigheid’ te vragen aan de opdrachtnemer voordat hij de opdracht verleent. Dit is een verklaring van de bedrijfsvereniging. De risico’s voor de opdrachtgever kunnen namelijk groot zijn. Is er namelijk sprake van een fictieve dienstbetrekking, dan zal de opdrachtgever alsnog premies en belastingen af moeten dragen; zo nodig met terugwerkende kracht tot 5 jaar eerder. Daarbij heeft de Hoge Raad in 1993 bepaald, dat de opdrachtgever de achteraf opgelegde premies niet alsnog kan verhalen op de ‘werknemer’. Alle reden dus voor opdrachtgevers om op hun tellen te passen

oktober 1995