Décharge bestuurder van vennootschap

Kort geleden heeft de Hoge Raad bepaald dat de vergadering van aandeelhouders formeel kennis moet hebben van de zaken waarvoor zij décharge verleent. Dat de aandeelhouders informeel van de zaken op de hoogte waren en met die wetenschap wisten waarvoor zij décharge verleenden, is niet genoeg. Deze uitspraak van de Hoge Raad stelt de vennootschap in staat – ook achteraf – misbruik aan te pakken.

Volgens de wet is iedere bestuurder van een rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de opgedragen taak. Blijft hij daarmee in gebreke, dan kan de rechtspersoon hem voor de geleden schade aansprakelijk stellen.

Een bestuurder heeft er belang bij dat hij (jaarlijks) wordt gedéchargeerd voor het door hem gevoerde bestuur. In feite wordt de bestuurder daarbij kwijting verleend voor mogelijke aansprakelijkheid voor het bestuurshandelen. Bij de besloten vennootschap wordt de décharge verleend door de vergadering van aandeelhouders, meestal tegelijkertijd met het vaststellen van de jaarstukken. In het algemeen wordt de décharge in algemene bewoordingen verleend.

Als er achteraf toch onregelmatigheden aan het licht komen, dan is de vraag of door het verlenen van décharge de rechtspersoon het recht heeft verloren om de bestuurder alsnog aan te pakken. De Hoge Raad heeft daarover in 1997 geoordeeld dat uitsluitend décharge kan worden verleend van zaken die ter kennis van de algemene vergadering van aandeelhouders waren gebracht voordat het déchargebesluit werd genomen.

In juni 2010 heeft de Hoge Raad deze uitspraak nog eens bevestigd. In die zaak was de bestuurder ook enig aandeelhouder van de vennootschap geweest. Tijdens de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders waren de jaarstukken goedgekeurd en was aan de bestuurder décharge verleend. Op enig moment ging de vennootschap failliet. De curator stelde vast dat de bestuurder frauduleuze handelingen had verricht en stelde de bestuurder aansprakelijk voor de schade die de vennootschap daardoor geleden had. De bestuurder beriep zich op de hem verleende décharge én stelde dat in zijn geval de vergadering van aandeelhouders geacht moest worden steeds op de hoogte te zijn geweest van alle zaken, ook de onregelmatigheden waarvoor décharge was verleend. Immers, de bestuurder en aandeelhouder waren één en dezelfde persoon.

De Hoge Raad volgde de bestuurder niet in deze redenering. Onder de décharge vallen alleen die zaken die kenbaar zijn uit de jaarstukken of die expliciet aan de vergadering van aandeelhouders zijn meegedeeld. Al hetgeen daarbuiten (informeel) aan een aandeelhouder kenbaar is geworden, maar niet formeel in de vergadering aan de orde is gekomen en waarover niet officieel een besluit is genomen, valt niet onder de décharge.

Oktober 2010