Arbeidsvoorwaarden wijzigen ten tijde van economische crisis?

Het is een bekend verschijnsel dat werkgevers ten tijde van een financiële crisis zoeken naar mogelijkheden om de personeelskosten terug te brengen. Naast het verlenen van ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden is ook de deeltijd WW de afgelopen jaren een bekend fenomeen geworden. Inmiddels is echter gebleken dat werkgevers ook zoeken naar andere wegen om de personeelskosten terug te brengen.

In een recente zaak bij het Gerechtshof Amsterdam ging het om de vraag of werknemers van ABN AMRO mochten vasthouden aan afspraken die voorzien in een bepaalde vergoeding bij ontslag. De betreffende werknemers konden op basis van de gedane toezeggingen door ABN AMRO bij ontslag aanspraak maken op een vergoeding, gebaseerd op de kantonrechtersformule met een correctiefactor C=1,4 waarbij ook rekening zou worden gehouden met de gemiddelde bonus over de drie voorliggende jaren.

Door ABN AMRO werd onder meer aangevoerd dat er door de kredietcrisis sprake was van een wijziging van omstandigheden die niet was verdisconteerd in de gemaakte afspraken. Om die reden meende ABN AMRO dat de werknemers geen nakoming van de eerder gemaakte afspraken konden eisen. De voornoemde bank ging in deze zaak voor meerdere ankers liggen. Primair stelde ABN AMRO zich op het standpunt dat zij de betreffende contractuele bepaling mocht wijzigen, omdat er een wijzigingsbeding was opgenomen in de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:613 BW.

Dit artikel bepaalt – kort gezegd – dat een werkgever een beroep kan doen op een wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst, indien zij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

Daarnaast beriep ABN AMRO zich op de beginselen van goed werkgevers- en werknemersschap alsmede artikel 6:258 BW. Het laatstgenoemde artikel bepaalt dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden.

Hoewel het Gerechtshof van mening was dat de hevigheid van de kredietcrisis niet door partijen is verdisconteerd in de gemaakte afspraken en als zodanig een onvoorziene omstandigheid is, heeft zij het beroep van ABN AMRO op deze wettelijke bepalingen nadrukkelijk afgewezen. Volgens het Gerechtshof waren voormelde omstandigheden immers niet van dien aard dat de werknemers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep konden doen op de overeengekomen ontslagvergoedingen. In dit verband acht het Gerechtshof nog van belang dat ABN AMRO onvoldoende heeft aangetoond dat zij in het geheel niet in staat is om de overeengekomen vergoedingen te betalen.

Dat het Hof terughoudend is, is geen grote verrassing. De onderhavige ontslagregeling betreft immers een nadrukkelijk tussen werkgever en werknemers overeengekomen schriftelijke arbeidsvoorwaarde. Indien het Hof hiermee wel soepel zou zijn omgegaan, zou dit veel werkgevers uitnodigen om in gerechtelijke procedures andere arbeidsvoorwaarden te wijzigen vanwege de onvoorziene kredietcrisis. Men moet dan niet alleen denken aan vooraf overeengekomen ontslagvergoedingen, maar ook aan hoge bonussen en andere dure secundaire arbeidsvoorwaarden. Uit deze uitspraak blijkt dat de werkgever nog steeds van goede huize moet komen, wil een dergelijk beroep slagen.

Vandaar dat een werkgever er verstandig aan doet om bij het aangaan van dergelijke arbeidsvoorwaarden in een arbeidsovereenkomst alvast te anticiperen op economisch mindere tijden. Dit kan door bij de hoogte van de (bonus)vergoeding meer aan te sluiten bij de jaarlijkse winst(en) van de onderneming.

december 2010