Je recht halen wordt onbereikbaar

Het aantal rechtszaken nam vorig jaar bij vrijwel alle rechtsgebieden fors af, een trend die al een paar jaar zichtbaar is. Vooral de afname van het aantal zaken met een klein financieel belang (civiele kantonzaken) baart zorgen.

Steeds meer mensen zien af van een gang naar de rechter omdat ze het niet kunnen betalen. Daarom moeten de kosten om een rechtszaak te voeren, de griffierechten, drastisch omlaag

Dit bepleit Frits Bakker (voorzitter van de Raad voor de rechtspraak) in zijn jaarbericht (pdf, 30,5 KB) dat volgende week maandag als onderdeel van het jaarverslag van de Rechtspraak verschijnt. Minister Dekker (voor Rechtsbescherming) verstuurde gisteren een brief aan de Tweede Kamer (tweedekamer.nl) waarin hij aangeeft in debat te willen over de hoogte van de griffierechten.

Fors minder rechtszaken

Het aantal rechtszaken nam vorig jaar bij vrijwel alle rechtsgebieden fors af, een trend die al een paar jaar zichtbaar is. Vooral de afname van het aantal zaken met een klein financieel belang (civiele kantonzaken) baart zorgen. Bakker: ‘Een klein financieel belang, in juridische termen, kan voor gezinnen met een laag inkomen of kleine ondernemingen die van opdracht naar opdracht leven, juist een pijnlijk hoge rekening zijn.’ Daarom moeten juist bij dit soort zaken de kosten omlaag. Want een belangrijke reden om niet naar de rechter te stappen is volgens Bakker financieel van aard.

Angst

Een eenvoudig voorbeeld maakt het probleem duidelijk: als iemand een conflict heeft over een onbetaalde rekening van 700 euro, kost een gang naar de rechter ruim 200 euro aan griffierechten. Bakker: ‘Hoge griffierechten zijn voor veel mensen een reden om niet te procederen, en om de – in hun ogen misschien onterechte – rekening toch maar te betalen uit angst voor mogelijke extra kosten.’ En dan vormt te hoog griffierecht een onoverkomelijke drempel, en doet afbreuk aan de rechtsbescherming van de burger.

Rechtsbescherming

Bakker ziet een neerwaartse spiraal ontstaan waarbij minder en minder mensen de rechter nog weten te vinden. ‘Het vergroten van het aantal zaken is géén doel op zich, maar een noodzakelijk middel om de Nederlandse burger de rechtsbescherming te garanderen die hem toekomt. Een onbelemmerde toegang tot de rechter is hiervoor een cruciale voorwaarde. Want wat heeft de burger aan een rechtbank als hij zich niet kan veroorloven er gebruik van te maken?

Bron: Rechtspraak                                                        

Wie beschermt de gegevens van zzp’ers?

Gek eigenlijk dat je als zzp’er verplicht bent je btw-nummer, waarin het volledige burgerservicenummer is opgenomen, naar al je opdrachtgevers te sturen.

Voor zzp’ers bestaat het btw-nummer waarmee zij facturen sturen mede uit hun burgerservicenummer. En dat ligt gevoelig.

Het burgerservicenummer (BSN), sinds 2014 alleen nog vindbaar op de achterkant van een identiteitskaart, is een uniek nummer – enkel en alleen herleidbaar naar jou. Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens is het dan ook een ‘bijzonder persoonsgegeven’, en dat betekent dat er strenge regels voor gelden: organisaties buiten de overheid mogen het nummer alleen gebruiken als dat wettelijk is vastgelegd. Zo’n nummer is namelijk gevoelig voor identiteitsfraude.

Gek dus eigenlijk dat je als zzp’er verplicht bent je btw-nummer, waarin het volledige burgerservicenummer is opgenomen, naar al je opdrachtgevers te sturen. Afgelopen 12 maart stelden kamerleden van regeringspartijen CDA en VVD daar kamervragen over. Opnieuw, want in 2013 dienden twee kamerleden van de VVD en PvdA al eens een motie over het btw-nummer van zzp’ers in. Ook zij wilden destijds dat de Belastingdienst de nummers zou aanpassen, zodat het BSN niet zichtbaar is. Vier vragen over het btw-nummer van zzp’ers.

Wat is nu precies het probleem?
De Belastingdienst verstrekt een btw-nummer aan zzp’ers zodra die btw-plichtig zijn. En dat geldt voor alle zzp’ers die commerciële diensten leveren. Vervolgens zijn zelfstandigen verplicht dat nummer te vermelden op de facturen die ze naar hun klanten of opdrachtgevers sturen. Voor wie een eenmanszaak heeft is het btw-nummer het burgerservicenummer met de toevoeging B01. Een tweede bedrijf krijgt de toevoeging B02, enzovoorts.

Volgens de Autoriteit Persoonsgegevens zou een kwaadwillende met iemands BSN, volledige naam, woonadres én telefoonnummer identiteitsfraude kunnen plegen, door zich voor te doen als de persoon in kwestie.

Bij de inschrijving van een bedrijf bij de Kamer van Koophandel worden precies die gegevens online gepubliceerd. Voor zzp’ers gaat het dan meestal om hun voor- en achternaam, huisadres en privénummer. Logisch, als zzp’er wil je immers gevonden kunnen worden door opdrachtgevers. Maar het maakt identiteitsfraude óók gemakkelijker.

Komt identiteitsfraude bij zzp’ers vaak voor?
In 2015 ontving het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude van het ministerie van Binnenlandse Zaken 805 meldingen van identiteitsfraude, waarvan 6 procent door misbruik van een BSN.

FNV Zelfstandigen zette vorig jaar een enquête uit onder de eigen leden en vroeg ze of ze ooit slachtoffer waren geweest van identiteitsfraude. Van de 250 leden die de enquête invulden, hadden zeven zzp’ers ooit last gehad van misbruik van hun persoonsgegevens. Denk dan aan het openen van een bankrekening, het afsluiten van een telefoonabonnement, of het verkopen van artikelen op Marktplaats onder een valse naam.

Waarom is er dan nog niets aan gedaan?
In 2014 adviseerde toenmalig staatssecretaris van Financiën Frans Weekers zijn opvolger Eric Wiebes de in 2013 ingediende motie af te wijzen. Wiebes deed dat, met het argument dat „de kans op identiteitsfraude bij het proces van omzetbelasting niet zodanig groot is” dat het een wijziging van btw-nummers rechtvaardigt. Het introduceren van nieuwe btw-nummers zou namelijk zo’n „grote impact” op de huidige werkwijze van de Belastingdienst hebben, dat het de handhaving van de omzetbelasting praktisch onmogelijk zou maken.

Wat zegt de Autoriteit Persoonsgegevens hierover?
Sinds vorige zomer onderzoekt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of de Belastingdienst een wettelijke grondslag heeft voor het verwerken van het burgerservicenummer in het btw-nummer. De AP laat weten dat dit onderzoek „zich in de laatste fase bevindt”, en dat zij er daarom nog niets over kunnen zeggen.

Lees meer over de algemene verordening gegevensbescherming (AVG): De privacyregels worden strenger
Wel is zeker dat alles op 25 mei 2018 weer verandert, wanneer de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) wordt ingevoerd. Volgens de AVG is het BSN géén bijzonder persoonsgegeven meer. Europese lidstaten mogen daarom zelf voorwaarden stellen aan het verwerken ervan. Welke voorwaarden dat in Nederland zullen zijn, staat nu nog niet vast.

Bron: nrc

Het recht van reclame!

Een leverancier van een failliet bedrijf vist in geval van een faillissement vaak achter het net indien er nog sprake is van een openstaande factuur. Het is veelal zo dat het saldo van de failliete boedel onvoldoende is om de leverancier ook maar enig gedeelte van zijn vorderingen uit te betalen. Indien er wel een batig boedelsaldo is, ontvangt de leverancier in veel gevallen slechts een fractie van de openstaande vorderingen.

Ondanks de aangetrokken economie zijn faillissementen nog steeds aan de orde van de dag en zullen deze ook in de toekomst nog veelvuldig voor blijven komen.

Openstaande factuur bij faillissement?
Een leverancier van een failliet bedrijf vist in geval van een faillissement vaak achter het net indien er nog sprake is van een openstaande factuur. Het is veelal zo dat het saldo van de failliete boedel onvoldoende is om de leverancier ook maar enig gedeelte van zijn vorderingen uit te betalen. Indien er wel een batig boedelsaldo is, ontvangt de leverancier in veel gevallen slechts een fractie van de openstaande vorderingen. Uiteraard is dat erg zuur.

Wat levert eigendomsvoorbehoud op?
Soms kan dit ondervangen worden doordat er een eigendomsvoorbehoud geldt, waardoor de geleverde goederen teruggehaald kunnen worden en zodoende de schade beperkt kan worden. Echter, het komt nog wel eens voor, dat indien een eigendomsvoorbehoud in algemene voorwaarden is opgenomen, er een discussie ontstaat over de geldigheid van dit eigendomsvoorbehoud, omdat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden wordt bestreden indien deze niet voor of tijdens het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld.

Wat betekent recht van reclame?
Wat veel bedrijven echter niet weten is dat er nog een wettelijke escape kan zijn en dat is het inroepen van het recht van reclame. Dit is geregeld in artikel 7:39 van het Burgerlijk Wetboek. Het moet dan wel gaan om een koopovereenkomst, waarbij geen sprake is van een registergoed. Een huis is bijvoorbeeld een registergoed. In het geval dat de koopsom niet is betaald en aan de voorwaarden voor ontbinding is voldaan, kan de verkoper het geleverde goed terugvorderen. Dit moet de verkoper doen door middel van een aan de koper gerichte schriftelijke verklaring. Het gevolg van deze schriftelijke verklaring is dat de koopovereenkomst wordt ontbonden. In het geval dat de koper slechts een gedeelte heeft betaald, dan kan de verkoper slechts terugvorderen waarvoor niet is betaald. Indien het bijvoorbeeld slechts één goed betreft, dan is een zodanige verdeling niet mogelijk. Dit kan ondervangen worden doordat de verkoper hetgeen wel is betaald, terugbetaalt.

Een verkoper kan het recht van reclame overigens ook uitoefenen indien er sprake is van eigendomsvoorbehoud. Indien er een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen, is het advies altijd om in het voorkomende geval zowel het eigendomsvoorbehoud in te roepen als het recht van reclame. Dit kan door aan te geven dat er een beroep op het recht van reclame wordt gedaan voor het geval dat het eigendomsvoorbehoud niet geldt.

Hoe recht van reclame inroepen?
Het recht van reclame moet echter wel tijdig worden ingeroepen en wel binnen 6 weken nadat de vordering tot betaling van de koopprijs opeisbaar is geworden en binnen 60 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop het goed c.q. de goederen aan de koper of aan een door de koper ingeschakelde derde is c.q. zijn afgeleverd.

Bron: Actuele Artikelen

Raad van State kritisch over linkse wet gelijke betaling payrollers

De Raad van State vindt dat de drie oppositiepartijen een te klein onderdeel van de problemen op de arbeidsmarkt proberen op te lossen. PvdA-Kamerlid Van Dijk erkent het belang van het aanpassen van de totale arbeidsmarkt, maar vindt het verstandig om met één onderdeel te beginnen.

De Raad van State is kritisch over het initiatiefwetsvoorstel van de linkse partijen om de positie van de payrollers te verbeteren. Het hoogste adviesorgaan van de regering noemt de wet van GroenLinks, de SP en de PvdA ontoereikend, complex en kostenverhogend.

De wet moet regelen dat payrollers dezelfde arbeidsvoorwaarden hebben als werknemers met een vast contract. De ruim 200.000 mensen met een payroll-contract zijn op papier in dienst bij een payroll-bedrijf, waardoor ze bijvoorbeeld een slechtere pensioenregeling kunnen hebben.

De Raad van State vindt dat de drie oppositiepartijen een te klein onderdeel van de problemen op de arbeidsmarkt proberen op te lossen. PvdA-Kamerlid Van Dijk erkent het belang van het aanpassen van de totale arbeidsmarkt, maar vindt het verstandig om met één onderdeel te beginnen.

“We moeten dit nu al doen, want er is geen tijd te verliezen”, aldus Van Dijk. De drie partijen willen niet wachten op een plan van het kabinet om de flexibilisering van de arbeidsmarkt te beperken. “Het duurder maken van payrollers is een begin,” aldus Van Dijk.

Bron: NOS

Nieuw IPR-huwelijksvermogensrecht

Alle achttien lidstaten waar de verordening gaat gelden (waaronder Nederland), passen voortaan dezelfde conflictregels toe. En als het goed is, komt men op grond daarvan tot hetzelfde oordeel over het toepasselijke huwelijksvermogensrecht. Dit betekent dat bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden gemakkelijker in het buitenland worden erkend.

Niet alleen in Nederland houdt de wetgever zich met het huwelijksvermogensrecht bezig. Ook de Europese wetgever laat zich op dit terrein niet onbetuigd. In het kader van een nauwere samenwerking binnen de Europese Unie dient vanaf volgend jaar de Huwelijksvermogensrechtverordening te worden toegepast. Deze verordening bepaalt onder meer welk huwelijksvermogensrecht in grensoverschrijdende situaties van toepassing is

Uniforme regels voor huwelijksvermogensrecht

Verschillen de echtgenoten van nationaliteit of wonen zij bijvoorbeeld in het buitenland, dan rijst de vraag welk recht hun huwelijksvermogensregime beheerst. Nu nog bepaalt Nederland dit aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, waarbij naast Nederland alleen Frankrijk en Luxemburg zijn aangesloten. Verder past ieder land zijn eigen regels toe. Niet erg handig natuurlijk, in een wereld waarin steeds meer mensen hun heil ook buiten de eigen landsgrenzen zoeken.

Dat gaat met de komst van de Huwelijksvermogensrechtverordening veranderen. Alle achttien lidstaten waar de verordening gaat gelden (waaronder Nederland), passen voortaan dezelfde conflictregels toe. En als het goed is, komt men op grond daarvan tot hetzelfde oordeel over het toepasselijke huwelijksvermogensrecht. Dit betekent dat bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden gemakkelijker in het buitenland worden erkend. Ook het belangrijke estateplanningsinstrument van de rechtskeuze zal in alle deelnemende lidstaten geldig zijn.

Welk recht is van toepassing?

Hebben de echtgenoten geen rechtskeuze uitgebracht, dan geldt voor hen het recht van het land waar zij zich na hun huwelijk hebben gevestigd. Blijven zij in verschillende landen wonen, dan is het recht van hun gemeenschappelijke nationaliteit van toepassing. Ontbreekt ook die, dan geldt het recht waarmee de echtgenoten het nauwst zijn verbonden.

In het kader van de estate planning verdient het natuurlijk aanbeveling dat de echtgenoten zelf het toepasselijke recht vastleggen. Dit kan bijvoorbeeld door in de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuzebeding op te nemen. De keuzemogelijkheden zijn beperkt tot rechtsstelsels waarmee een nauwe band bestaat. De echtgenoten mogen kiezen voor het recht van het land van de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van een van hen.

Naast het toepasselijke recht, regelt de Huwelijksvermogensrechtverordening ook de internationale bevoegdheid van de rechter en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het terrein van de huwelijksvermogensrecht.

Geregistreerde partnerschappen

In aanvulling op de verordening voor huwelijksvermogensstelsels gaat een tweede verordening gelden voor de vermogensrechtelijke gevolgen van grensoverschrijdende geregistreerde partnerschappen. Ook hier worden de regels van rechtsmacht, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging binnen de deelnemende lidstaten – waaronder Nederland – geharmoniseerd. Als de partners niet zelf een rechtskeuze zijn overeengekomen, wordt hun partnerschapsvermogensregime onder de verordening beheerst door het recht van het land waar het partnerschap is aangegaan.

Vooruitgang?

De Europese verordeningen betekenen zeker een vooruitgang voor de eenvoud van de afwikkeling van grensoverschrijdende huwelijksboedels en partnerschapsvermogensregimes in de deelnemende landen. De kring van achttien lidstaten kan bovendien nog groter worden. Ook nemen de mogelijkheden om maatregelen van estate planning in het buitenland erkend te krijgen, toe. Dit geldt overigens alleen voor de civiele aspecten; fiscale zaken blijven buiten schot.

Ingangsdatum

De verordeningen zijn van toepassing op huwelijken en geregistreerde partnerschappen die op of na 29 januari 2019 worden gesloten. Voor huwelijken en partnerschappen van vóór deze datum blijven de oude regels gelden, tenzij na deze datum een rechtskeuze wordt uitgebracht. Ook echtgenoten en partners die reeds voor 29 januari 2019 zijn gehuwd of als partners zijn geregistreerd, kunnen op deze wijze van de estateplanningsinstrumenten uit de nieuwe verordeningen profiteren.

Bron: SDU

Trouwen in 2018 betekent niet meer automatisch een gemeenschap van goederen

Met ingang van 1 januari 2018 is de automatische algehele gemeenschap van goederen bij een huwelijk niet meer aan de orde. Mensen trouwen dan in beperkte gemeenschap van goederen. Dit houdt in dat alle bezittingen en schulden die men voor het huwelijk had ook van die partner blijven.

Tot 1 januari 2018 ontstond er door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap een algehele gemeenschap van goederen. Dit hield in dat alle bezittingen en schulden vanaf het moment van het huwelijk gemeenschappelijk waren. Dit leidde vaak tot ongemakkelijke situaties bij echtscheiding, waarbij bijvoorbeeld één van de partners reeds lang voor het huwelijk een huis in eigendom had met een flinke overwaarde, welke bij echtscheiding – ook als partijen niet erg lang getrouwd waren – bij helfte gedeeld moest worden met de andere partner. Natuurlijk kon dit voorkomen worden door het sluiten van huwelijkse voorwaarden, maar zittend op de roze wolk van verliefdheid werd die stap naar de notaris niet altijd gemaakt.

Met ingang van 1 januari 2018 is de automatische algehele gemeenschap van goederen bij een huwelijk niet meer aan de orde. Mensen trouwen dan in beperkte gemeenschap van goederen. Dit houdt in dat alle bezittingen en schulden die men voor het huwelijk had ook van die partner blijven. Alles wat gedurende het huwelijk wordt verkregen is gezamenlijk. Erfenissen en schenkingen die tijdens het huwelijk worden verkregen, vallen niet in de beperkte gemeenschap en blijven daarom van de partner die de erfenis of schenking heeft ontvangen, tenzij de erflater of schenker dit anders bepaald heeft. Dit is dus precies het omgekeerde van de situatie vóór 1 januari 2018.

Er ontstaan bij mensen die geen huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden overeenkomen in feite 3 vermogens. Een gezamenlijk vermogen en voor beide partners een privé vermogen. Om bij echtscheiding verwarring te voorkomen over de eigendom van bepaalde bezittingen, zal er door de echtelieden een goede administratie bijgehouden moeten worden. Een goed overzicht van de bezittingen aan het begin van het huwelijk is nodig om in geval van echtscheiding zoveel jaar later nog aan te kunnen tonen wat je al had bij de start. Aangeraden wordt om dit vast te laten leggen in een notariële akte of in ieder geval in een overeenkomst tussen beide partners die door beide partners ondertekend is.

Een adder onder het gras is ook het gedeelde bezit. Heeft een samenwonend stel samen een huis, waarbij de één voor 25 % eigenaar is en de ander voor 75%, dan wordt dat huis door het huwelijk van deze mensen volledig gezamenlijk bezit: ieder voor de helft.

Het blijft wel mogelijk om zelf voor een algehele gemeenschap van goederen te kiezen, doch daarvoor zullen dan huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden moeten worden afgesloten.

De nieuwe regels gelden overigens alleen voor huwelijken die vanaf 1 januari 2018 zijn gesloten. Voor de vóór die datum gesloten huwelijken verandert er niets.

Bron: Actuele Artikel

Gemeente verliest grond door bevrijdende verjaring

Koper kocht in 2008 een strook grond met daarop een woning en tuin. in 1976 bouwde de verkoper zelf deze woning maar nam ook bezit van gemeentegrond. Pas in 2013 verzocht de gemeente correctie van de oorspronkelijke erfgrens De rechtbank wees de vorderingen van de gemeente af.

Het Gerechtshof den Bosch bepaalde op 29 september 2016
( ECLI:NL:GHSHE:2016:4295 ) dat de gemeente Bergen door bevrijdende verjaring een strook bosgrond verloor aan de eigenaar van een naastliggend perceel. Het arrest wordt hier weergegeven omdat hierin enkele relevante aspecten die een rol spelen bij bij verjaring worden opgesomd. Het Hof bevestigt met deze overwegingen de bestaande jurisprudentie.

De feiten

Koper kocht in 2008 een strook grond van een verkoper met daarop een woning en tuin. in 1976 bouwde de verkoper zelf deze woning op een leeg bouwkavel kocht. Vanaf 1980 nam hij bezit van de gemeentelijke strook grond door een hek te plaatsen en later nog een laurierhaag te planten ter afbakening van zijn tuin, en daarmee feitelijk zijn oorspronkelijke tuin uit te breiden met bosgrond van de gemeente. Pas in 2013 verzocht de gemeente het verwijderen van de laurierhaag moest worden verwijderd. De rechtbank Limburg wees de vorderingen van de gemeente af. De gemeente ging in beroep.

Bezit

Het gerechtshof komt tot dezelfde conclusie. Het hof noemt eerst de standaardoverweging die de Hoge Raad gehanteert:
“Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet (Par. Gesch. Boek 3, p. 434). Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743.”

Uiterlijke (zichtbare) feiten

De stelling van de gemeente is dat de koper niet de interne wil had om het stuk grond te gaan bezitten. De koper zou dit aan de gemeente hebben verklaard en de gemeente biedt bewijs aan. Volgens het Hof is het echter niet relevant wat de innerlijke overwegingen van een de koper zijn. Bij de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen gaat het slechts om de naar buiten kenbare feiten, en dan met name om de uitoefening van de feitelijke macht (ro. 3.5.6.).

Houderschap of bezit

Het verweer van de gemeente gaat er van uit dat de koper slechts houder van de grond is, en geen bezitter. Volgens het gerechtshof kan de koper alleen als houder worden beschouwd gezien indien daar objectieve aanwijzingen voor zijn. In dat geval kan er geen sprake zijn van bezit en verlies van eigendom door verjaring. Het Hof oordeelt echter er hier geen sprake is van houderschap omdat een aanwijzing dat verkoper (en vervolgens de koper) krachtens een rechtsverhouding is gaan houden ontbreekt.

Er zijn wel afspraken gemaakt tussen de verkoper en de gemeente over het gebruik van een andere strook grond, die wel zijn vastgelegd, maar niet voor deze strook. Dat deze afspraken voor de hier ter discussie staande strook niet zijn gemaakt wordt door het Gerechtshof als aanwijzing aangenomen dat hier geen sprake is van houderschap (ro. 3.5.6.).

Inbezitneming

Dat er hier wel sprake is van een uiterlijk zichtbare inbezitneming blijkt uit de afbakening van met gaashekwerk en de kweek van een laurierhaag, Volgens het Hof is niet is gebleken dat de gemeente de strook heeft onderhouden en blijkt tevens dat de strook niet door de gemeente te betreden was. Daarmee kwam het gebruik door de gemeente feitelijk tot een einde. De koper heeft de strook structureel en duurzaam gebruikt als deel van zijn tuin en het als zodanig onderhouden. Visueel vormt de strook een geheel met de rest van de tuin van de koper. Het structurele en duurzame gebruik was van aanvang af kenbaar en zichtbaar voor derden en dus ook voor de gemeente. Dat het karakter van bosgrond niet is veranderd doet hier niet aan af nu de strook als “bostuin” wordt gebruikt (ro. 3.5.7.).

Verkoop

Het Hof stelt vast dat de verkoper uiterlijk in 2007 reeds door verjaring eigenaar van deze grond was geworden. De gemeente stelde dat de verkoper in 2008 echter de strook bosgrond heeft overgedragen aan de koper, omdat zulks niet blijkt uit de leveringsakte of de koopovereenkomst. De strook wordt daarin niet genoemd en om die reden kan de koper geen eigenaar zijn geworden. Het gerechtshof verwijst echte4r eenvoudig naar de feitelijke omschrijving in de koopakte , te weten woonhuis met erf en verdere aanhorigheden. Dit betekent volgens het Hof dat ook de onderhavige strook grond is overgedragen en de koper eigenaar is geworden is dus de eigenaar geworden.

Erkenning na voltooiing verjaringstermijn

De laatste stelling van de gemeente is dat de koper het recht van de gemeente expliciet zou hebben erkend door een verklaring te doen. Volgens het Hof is een dergelijke verklaring slechts relevant indien de verjaringstermijn nog niet zou zijn voltooid. Omdat die reeds was voltooid is de eigendom van rechtswege over gegaan naar de koper, ongeacht eventuele latere verklaringen van de koper.