Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden maakt combinatie werk en zorg gemakkelijker

Tweede Kamer stemt in met wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden

De Tweede Kamer heeft vandaag met ruime meerderheid ingestemd met het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden van minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid).

Met dit wetsvoorstel wordt het combineren van werk en zorg gemakkelijker. Steeds meer mensen hebben immers zorgtaken. Nu gaan nog teveel werknemers minder uren werken omdat zij hun zorgtaken niet goed kunnen afstemmen op het werk. Sommigen stoppen zelfs helemaal met werken of raken overbelast en melden zich ziek. Vooral vrouwen zijn daardoor nog te vaak economisch niet zelfstandig, wat vooral bij echtscheiding tot problemen kan leiden. De maatregelen wijzigen de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur en zijn een aanvulling op de afspraken die nu al op de werkvloer en binnen gezinnen worden gemaakt.

Het gaat ondermeer over de overdracht van het bevallingsverlof van de moeder aan de partner als zij overlijdt bij de geboorte van het kind. Zo is de pasgeborene verzekerd van de zorg van een ouder in de eerste levensperiode. Een andere maatregel uit het wetsvoorstel is de verlenging van het bevallingsverlof van de moeder bij langdurige ziekenhuisopname van een pasgeboren kind. Zij krijgt de gelegenheid haar kind 10 weken thuis te verzorgen. Het huidige zwangerschap- en bevallingsverlof van 16 weken is in dergelijke gevallen niet afdoende om een volledig herstel van de moeder te garanderen.

Verder regelt het wetsvoorstel dat partners een onvoorwaardelijk recht krijgen op drie dagen opname van ouderschapsverlof rond de geboorte van het kind. Daarmee krijgen zij –naast het huidige kraamverlof van twee dagen- meer mogelijkheden om rond de geboorte tijd door te brengen met het kind. Een andere maatregel is dat kort- en langdurend zorgverlof voortaan kan worden opgenomen als men zorgt voor een huisgenoot, tweedegraads familielid of iemand anders met wie men een sociale relatie heeft. Op dit moment kan men alleen zorgverlof opnemen voor een zieke partner, kind of ouder.

Ook mogen werknemers volgens het wetsvoorstel elk jaar vragen om een andere arbeidsduur, bijvoorbeeld het aantal dagen dat per week wordt gewerkt. Tot nu toe kon dat maar één keer per twee jaar.

De maatregelen ( wet arbeid en zorg):

  • Vergroting gebruiksmogelijkheden van het ouderschapsverlof door:
    • Onvoorwaardelijk recht op drie dagen opname voor vaders bij geboorte kind;
    • Het laten vervallen van de wettelijke bepalingen aan de wijze van aanvraag en
    • Het laten vervallen van de eis dat men 1 jaar in dienst moet zijn bij de werkgever.
  • Flexibilisering van het pleegzorg- en adoptieverlof door:
    • Het toevoegen van de mogelijkheid dat de werknemer het verlof in overleg met de werkgever gespreid kan opnemen (is nu 4 weken aaneengesloten);
    • Verruiming van opnametermijn van 18 naar 26 weken rond opname van het kind.
  • Flexibilisering van de opname van langdurend zorgverlof door het laten vervallen van de wettelijke beperkingen voor de wijze van aanvraag;
  • Uitbreiding van de werkingssfeer van het kort- en langdurend zorgverlof naar werknemers die zorgen voor broers en zussen, grootouders en kleinkinderen, huisgenoten of anderen in de sociale omgeving;
  • Uitbreiding langdurig zorgverlof: noodzakelijke zorg ingeval van ziekte en hulpbehoevendheid;
  • Uitbreiding van het bevallingsverlof voor gevallen waarbij het kind na geboorte langdurig in het ziekenhuis moet worden opgenomen (’couveusekinderen’);
  • Overdracht bevallingsverlof ingeval van overlijden moeder;
  • Verheldering van de werkingssfeer van het calamiteiten- en kortverzuimverlof door toevoeging van het criterium ‘onvoorziene omstandigheden’ als grondslag van verlof en explicitering van ziekenhuisbezoek door de werknemer en noodzakelijke begeleiding van naasten bij medische zorg.
  • Flexibilisering van de Wet aanpassing arbeidsduur door:
    • Verkorten van de termijn waarop een nieuwe aanvraag tot aanpassing van de contractuele arbeidsduur kan worden gedaan van 2 naar 1 jaar;
    • Introductie van de mogelijkheid om bij onvoorziene omstandigheden (zoals een plotseling zieke partner) af te wijken van de procedurele bepalingen, bijvoorbeeld de aanvraagtermijn.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

aansprakelijkheid voor ingehuurde ZZP’er

Wat indien een door U ingeschakelde ZZP’er een ongeval tijdens het werk krijgt?

In België zijn er jaarlijks 135.000 arbeidsongevallen, waarvan bijna 70 met dodelijke afloop. In Nederland gebeuren jaarlijks 230.000 arbeidsongevallen waarvan 80 à 90 met dodelijke afloop. En 10.000 van die arbeidsongevallen ontstaan door miscommunicatie wegens het niet goed beheersen van de taal. Het gaat hierbij niet alleen om werknemers Turkse, Marokkaanse, Poolse of Chinese afkomst. Het kan ook een Nederlandstalige werknemer zijn die in Nederland werkt op een bedrijf waar bijvoorbeeld Engels de voertaal is.

Bij de genoemde aantallen arbeidsongevallen gaat om de calamiteiten die bij de Arbeidsinspectie gemeld zijn. Een werkgever die een ongeval niet meldt, kan alleen al daardoor aansprakelijk worden geacht, dus melden is geboden.

Het laat zich raden dat de wetgever, en daardoor ook de rechter, zeer strenge eisen stelt aan het toepassen van veiligheidsmaatregelen. De werkgever moet er bovendien op toezien dat die maatregelen ook echt worden nageleefd. Doet de werkgever dat niet, dan is hij aansprakelijk als in lijn daarmee een ongeval ontstaat.

Ook verzekeraars hebben er belang bij dat de werkgever al het mogelijke doet om ongelukken te voorkomen. De werkgever die dat aan z’n laars lapt zal wegens verhoogd risico op een hogere premie worden getrakteerd en dat is slecht voor het bedrijfsresultaat. De werkgever heeft daardoor zelf ook een groot belang bij het uitblijven van ongevallen op het werk.

Maar hoe zit het nu met de ZZP’er die in opdracht als zelfstandige werk verricht, maar met wie geen arbeidsovereenkomst is?

Eerst de feiten. Een aannemer laat een ZZP’er opruimwerkzaamheden uitvoeren in een gebouw in aanbouw. In de ruimte waar de ZZP’er werkt, op dat moment op de 4e verdieping, zit in een muur, vanaf ruim een meter hoogte, een vierkante uitsparing van 70 bij 70 cm omgeven door een kozijn. Achter dat kozijn is een leidingschacht, net als op alle andere verdiepingen die bedoeld is om ook na de bouw werklieden toegang te verschaffen tot die leidingschacht. Uiteindelijk, voor de oplevering, worden die kozijnen nog voorzien van afsluitbare luiken. Maar zover was het nog niet.

De ZZP’er legde een rol vuilnis- of puinzakken op de rand van het kozijn en die rol viel in de schacht. De ZZP’er keek door het kozijn naar beneden en zag de rol 1.30 m lager liggen op wat hij dacht dat een vloer was. Voorover buigend kon hij er niet bij waarna hij door het kozijn klom, op die vloer ging staan en er onmiddellijk doorheen zakte en 12 m naar beneden viel met zeer zwaar letsel als gevolg. De ‘vloer’ bleek een brandwerende plaat van 2 cm dikte te zijn die niet mandragend was, zoals dat heet.

Een opdrachtgever, in dit geval een aannemer, is niet per definitie aansprakelijk voor een ongeval dat een ingehuurde ZZP’er treft. Daarvoor is nodig dat de ZZP’er voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij deze werkzaamheden verricht.

En of daarvan sprake is wordt bepaald door de omstandigheden van het geval zoals (a) de feitelijke verhouding tussen betrokkenen, (b) de aard van de verrichte werkzaamheden en (c) de mate waarin de opdrachtgever, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die het werk doet en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s.

Verder is nodig dat het werk plaatsvond “in de uitoefening van het beroep of bedrijf” van degene in wiens opdracht het werk werd gedaan.

De rechter oordeelde dat hier de veiligheid van de bouwplaats in het geding was waarvoor de aannemer/opdrachtgever verantwoordelijk was. Wie niet wil dat werklieden zoiets overkomt, moet de uitsparingen meteen afsluiten of een waarschuwingsbord ophangen of de plaat wel mandragend maken. Dergelijke veiligheidsmaatregelen waren eenvoudig te nemen en waren niet kostbaar.

Dat het werk plaatsvond “in de uitoefening van het bedrijf van de aannemer” was ook helder nu de inschakeling van de ZZP’er was gedaan uit kostenoverwegingen, want anders hadden de eigen – duurdere – werknemers het moeten doen. Aldus werd de aannemer aansprakelijk geoordeeld voor de schade die de ZZP’er opliep.

Samenvattend, zodra een ZZP’er werk doet dat ook wel tot het werk behoort dat de opdrachtgevende partij in zijn bedrijf doet, dan is de stap naar strenge bescherming van de ZZP’er zoals dat bij werknemers zo is, geen grote stap meer. Maar, veelal komt het zover niet, want, als een ZZP’er bijvoorbeeld de elektriciteitsvoorziening repareert of vervangt bij een bakkerij, mislukt een schadeclaim na een ongeval tijdens het werk, omdat dergelijk werk niet behoort tot de uitoefening van het werk van het bakkersbedrijf.

Snellere procedure schadevergoeding bij overschrijden redelijke termijn

Snellere procedure schadevergoeding bij overschrijden redelijke termijn bestuursrechter

Als een procedure door toedoen van de bestuursrechter langer duurt dan ‘redelijk’ is, kunnen belanghebbenden voortaan eenvoudiger en sneller een schadevergoeding krijgen. Dat is het gevolg van een nieuwe (253 kB) beleidsregel van het ministerie van Veiligheid en Justitie, die per 1 oktober is ingegaan. De versnelling wordt mogelijk gemaakt doordat bij veel overschrijdingen de Raad voor de rechtspraak niet meer om een standpunt zal worden gevraagd.

De versnelde route is van toepassing op zaken waarin de schadevergoeding naar verwachting niet hoger dan 5000 euro zal zijn en waarbij geen belangrijke rechtsvragen aan de orde zijn. In deze zaken ziet de minister voortaan af van verweer. Het gaat om procedures waarin de oorzaak van het overschrijden van de redelijke termijn bij de bestuursrechter ligt. Als de termijn overschreden wordt door toedoen van het bestuursorgaan, bijvoorbeeld een gemeente, dan veroordeelt de bestuursrechter deze tot het vergoeden van de geleden schade.

Bron: Rechtspraak.nl

 

Het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst

Het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst: wat mag wel en wat mag niet? En wat verandert er onder de Wet Werk en Zekerheid?

In dit artikel worden vier vragen én antwoorden over het proeftijdbeding behandeld, alsmede de huidige stand van zaken en de geplande wetswijzigingen.

1. Wat is ook alweer een proeftijdbeding?

Door middel van een gedegen sollicitatieprocedure probeert u als werkgever zo goed mogelijk in te schatten of een sollicitant kan voldoen aan uw verwachtingen. Toch is het ook met een goede sollicitatieprocedure niet altijd uit te sluiten dat een werknemer niet voldoet aan de gestelde verwachtingen. Dit kunt u immers pas echt beoordelen wanneer u de werknemer enige tijd aan het werk heeft gezien.

Hiervoor biedt de wet een oplossing: het proeftijdbeding. Een dergelijk beding bepaalt dat u de arbeidsovereenkomst – gedurende een bepaalde periode – op ieder moment kunt beëindigen. Voor die beëindiging hoeft u in beginsel geen reden op te geven. De wetgever wil werkgevers met het proeftijdbeding de mogelijkheid geven om inzicht te krijgen in de geschiktheid van de werknemer, zonder dat zij zich voor langere tijd moeten vastleggen. Een soort kennismakingsperiode dus.

2. Wanneer mag ik een proeftijdbeding opnemen in een arbeidsovereenkomst?

Als uitgangspunt geldt dat u in iedere arbeidsovereenkomst een proeftijdbeding mag opnemen. Er zijn echter twee belangrijke uitzonderingen.

Ten eerste is het proeftijdbeding niet toegestaan, wanneer partijen elkaar al ‘kennen’. Gaat het bijvoorbeeld om een tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen, dan mogen partijen daar niet nog een keer een proeftijdbeding in opnemen. Dat zou ook niet stroken met het idee achter het proeftijdbeding: een kennismakingsperiode. Om die reden heeft de wetgever in de nieuwe Wet Werk en Zekerheid expliciet opgenomen dat er ook geen proeftijd mag worden aangegaan, indien er sprake is van een opvolgende arbeidsovereenkomst bij een andere werkgever. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de werknemer dezelfde werkzaamheden bij een nieuwe werkgever voortzet. De wetgever gaat er vanuit dat de nieuwe werkgever dan reeds bekend is met de kwaliteiten van de overgenomen werknemer, althans dat deze werknemer reeds heeft bewezen over de benodigde kwaliteiten voor een bepaalde functie te beschikken.

Ten tweede treedt er per 1 januari 2015 een belangrijke wetswijziging in werking. De nieuwe Wet Werk en Zekerheid bepaalt dat er in tijdelijke contracten van 6 maanden of korter géén proeftijd opgenomen mag worden. Daarmee wordt het voor werkgevers bij korte, tijdelijke arbeidsovereenkomsten dus nog belangrijker om een gedegen sollicitatieprocedure te voeren.

3. Hoe lang mag de proeftijd duren?

Vanzelfsprekend kunt u een proeftijd niet voor onbepaalde tijd aangaan. De wetgever heeft een maximum gesteld aan de duur van een proeftijd.

Is de arbeidsovereenkomst aangegaan voor twee jaar of korter, dan mag de proeftijd maximaal een maand duren. In een arbeidsovereenkomst van twee jaar of langer mag een maximale proeftijd van twee maanden worden overeengekomen. Een proeftijdbeding mag overigens nooit langer duren voor de werkgever dan voor de werknemer.

Wellicht ten overvloede zij nog opgemerkt dat een lange proeftijd niet alleen voordelen biedt. Het proeftijdbeding geldt immers niet alleen voor werkgevers, maar ook voor werknemers. Hieruit volgt dat de werknemer tijdens de proeftijd ook zijn arbeidsovereenkomst per direct kan opzeggen. Voldoet de werknemer wel aan de functie-eisen, dan ondervindt u als werkgever dus juist nadeel van het proeftijdbeding: de werknemer kan zijn contract met onmiddellijke ingang opzeggen.

4. Wanneer mag u gebruik maken van een geldig proeftijdbeding?

Zoals hierboven reeds is vermeld, beoogt het proeftijdbeding ervoor te zorgen dat u in de eerste periode van de arbeidsovereenkomst het dienstverband gemakkelijk kan beëindigen. Toch is een beroep op een proeftijdbeding niet altijd toegestaan, zelfs al is het proeftijdbeding geldig overeengekomen.

Een van die gevallen doet zich voor als er sprake is van discriminatie. De Hoge Raad heeft reeds in 1995 duidelijk gemaakt dat een proeftijdbeding niet mag worden misbruikt. Wanneer er precies sprake is van misbruik, is niet in alle gevallen duidelijk. Wel heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat er in ieder geval sprake is van misbruik wanneer de beëindiging van de arbeidsovereenkomst berust op discriminatie. Ook kan er sprake zijn van misbruik, wanneer de werkgever de werknemer in totaal slechts één uur heeft laten werken: de rechter zal dan tot het oordeel komen dat de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen om inzicht te krijgen in de geschiktheid van de werknemer.

Conclusie

Een proeftijdbeding is handig. Het voorkomt dat u als werkgever direct vast zit aan een werknemer, waarvan u niet zeker weet of de betreffende werknemer wel geschikt is voor het werk. Dit neemt niet weg dat u zich als werkgever er ook van bewust moet zijn dat een beroep op een proeftijdbeding in bepaalde situaties misbruik van recht kan opleveren. Dit kan met name het geval zijn als een beroep op een proeftijdbeding strijdig is met de strekking van deze wettelijke regeling, dat wil zeggen het doel van een wederzijdse kennismakingsperiode, waarin de werkgever en werknemer over en weer kunnen beoordelen of zij met elkaar door willen gaan.

Vanaf 1 januari 2015 komt daar nog een belangrijke regel bij: in tijdelijke contracten van zes maanden of korter mag géén proeftijdbeding meer worden opgenomen. Vanwege deze regeling doet u er als werkgever verstandig aan om bij twijfels over een sollicitant te kiezen voor een arbeidsovereenkomst van zeven of acht maanden, waardoor er wel een proeftijdbeding kan worden opgenomen, dan wel de eerste arbeidsovereenkomst te beperken tot de duur van enkele maanden.

minder bouwvergunningen nodig vanaf 1 november 2015

Meer bouwen met minder vergunningen vanaf 1 november 2015

Bewoners en bedrijven kunnen per 1 november eenvoudiger aan- of uitbouwen, bijgebouwen plaatsen of andere kleine bouwwerken aan de achterkant van een woning of ander hoofdgebouw neerzetten. Het vergunningvrij vergroten van het hoofdgebouw wordt bijvoorbeeld uitgebreid van 2,5 naar 4 meter en het wordt mogelijk om in het achtererf bij een woning een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen. Daarnaast gaat vaker de korte (reguliere) procedure  van acht weken in plaats van zes maanden gelden voor de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Die eenvoudige procedure gaat bijvoorbeeld gelden voor tijdelijke activiteiten tot een duur van 10 jaar.

“Door de regels eenvoudiger te maken of ze te versoepelen geven we bewoners en bedrijven meer ruimte voor innovatie en eigen initiatief. Daarmee wordt weer wat weggehakt in het ingewikkelde woud van regels, procedures en verschillende loketten”, zegt minister Melanie Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu die samen met minister Stef Blok voor Wonen en Rijksdienst  deze verdere vereenvoudiging mogelijk maakt. Dit besluit is van grote betekenis voor de dagelijkse praktijk. De nieuwe (landelijk uniforme) regels bepalen een maximaal toelaatbare oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouwen en bijgebouwen) bij een hoofdgebouw  waarvoor niet langer een omgevingsvergunning nodig is. Daarmee wordt het ook eenvoudiger om mantelzorgwoningen in de achtertuin te plaatsen, zodat bewoners bijvoorbeeld hun ouders kunnen verzorgen.

Leegstand kantoren

Met de nieuwe regels kunnen gemeenten straks eenvoudiger en sneller aanvragen afwikkelen voor vergunningen die in strijd zijn met het bestemmingsplan binnen bestaande gebouwen. Ook geldt dat voor tijdelijke afwijkingen tot een duur van 10 jaar. Het gaat dan bijvoorbeeld om noodwinkels of noodscholen. Deze maatregel betekent een jaarlijkse besparing op administratieve lasten van 0,65 miljoen euro. Met de nieuwe regels kunnen leegstaande kantoorgebouwen ook eenvoudiger een andere maatschappelijk gewenste functie krijgen. Kantoren kunnen op die manier sneller worden omgebouwd tot bijvoorbeeld studentenflats of (senioren)woningen. Blok: “Een vlotte transformatie kan helpen om zowel het tekort aan woningen als het overschot aan kantoren aan te pakken.”
Omgevingswet

De nieuwe regels zijn tot stand gekomen in goed overleg met onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Vereniging bouw- en woningtoezicht Nederland. Met de wijzigingen wordt een groot aantal gemeentelijke wensen gerealiseerd. De maatregelen zijn een voorloper van de nieuwe Omgevingswet, die 24 afzonderlijke wetten moet vervangen, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Waterwet en de Monumentenwet 1988.

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu