Bijstand, terugvordering en letselschade

Een 27-jarige man overkomt in 1982, toen we nog de gulden hadden, een ernstig verkeersongeval met blijvend letsel. Omdat hij op de datum van het ongeval geen baan had en ook geen inkomen, vraagt en krijgt hij vanaf die dag een bijstandsuitkering. Het komt maar al te vaak voor dat verzekeraars voorschotten weigeren, zodat slachtoffers noodgedwongen naar de bijstand moeten, soms zelfs na eerst hun op hun vermogen te zijn ingeteerd. Over de schuldvraag en de hoogte van de schadevergoeding wordt vijftien jaar gebakkeleid.

In de loop van die vijftien jaar krijgt hij uiteindelijk wel wat voorschotten, deels op de materiële schade en aanvullend op zijn inkomensschade, dus aanvullend op de bijstandsuitkering tot het niveau dat hij zonder ongeval vermoedelijk verdiend zou hebben.

Goed beschouwd betaalt de verzekeringsmaatschappij maar een deel van die inkomensschade omdat een ander deel door de bijstand wordt betaald.

Eigenlijk had de verzekeringmaatschappij de volledige inkomensschade moeten bevoorschotten en de gemeente moeten melden dat ze de bijstand konden stoppen en het reeds betaalde konden terugvorderen. Maar dat doen verzekeringmaatschappijen in de regel zelden. In die vijftien jaar werd per saldo 90.000 gulden ongespecificeerd bevoorschot.

Uiteindelijk wordt in 1997 een eindovereenkomst gesloten tussen slachtoffer en verzekeringmaatschappij waarbij de schade wordt vastgesteld op 640.000 gulden. De specificatie van de schade is (afgerond):

materiële schade: 15.000;
smartengeld: 60.000;
toekomstige medische kosten: 25.000;
toekomstig verlies aan arbeidsvermogen: 500.000;
ongespecificeerd: 40.000.

Het slachtoffer kreeg, afgerond een slotuitkering (schade van 640.000 minus 90.000 voorschotten) van 550.000 gulden, natuurlijk tegen finale kwijting over en weer. So far so good, leek het. Dan ineens staat de gemeente op de stoep en vordert alle verleende bijstand terug, vanaf 30 mei 1982 tot 1 oktober 1997, de datum waarop het slachtoffer de slotuitkering kreeg. Een totaal vordering van 227.000 gulden. Omdat de gemeente slechts over de afgelopen vijf jaar kan terugvorderen, moet het slachtoffer per saldo 106.000 gulden terugbetalen.

Het heeft er alle schijn van dat de verzekeringmaatschappij hier van geprofiteerd heeft, want in de slotdeal zat geen post opgenomen voor reeds geleden verlies aan arbeidsvermogen (lees: netto inkomensverlies), terwijl de betaalde voorschotten hooguit voor ca. 40.000 gulden betrekking kunnen hebben gehad op inkomensverlies.

De advocaat van het slachtoffer had kunnen en moeten voorkomen dat het slachtoffer ineens alsnog met deze claim zou worden geconfronteerd. De verleende bijstand was gewoon een schadepost zodat de totale uitkering van de verzekeringsmaatschappij 106.000 gulden hoger had moeten zijn. En eigenlijk had het totale schadebedrag 227.000 gulden hoger moeten zijn. De verzekeringsmaatschappij profiteerde dus van de bijstand door de gemeente, de laksheid van de gemeente, en de fout van de advocaat van het slachtoffer.

Hoe het anders had gemoeten? Op het moment dat vaststond dat de verzekeringmaatschappij moest betalen, had van de betaalde/ontvangen voorschotten eerst de verleende bijstand moeten worden terugbetaald. Nu draait het slachtoffer daar voor op terwijl dit gewoon als schade door de verzekeringsmaatschappij had moeten worden vergoed.    

Teeven stuurt wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht slachtoffers naar Kamer

Staatssecretaris Teeven heeft het wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces bij de Tweede Kamer ingediend. De nieuwe regeling maakt deel uit van het beleid slachtoffers beter te ondersteunen. Spreekrecht kan het slachtoffer helpen bij de verwerking van het misdrijf en de dader confronteren met de gevolgen.

Slachtoffers waarderen het spreekrecht. Bij nabestaanden en bij wettelijk vertegenwoordigers van slachtoffers die te jong zijn om zelf te spreken, bestaat behoefte aan verruiming van de huidige regeling. Nu nog mag één nabestaande zijn verhaal op de terechtzitting doen. Dat blijkt in de praktijk te beperkt. Straks krijgen naast de (voormalige) levensgezel van het overleden slachtoffer maximaal drie nabestaanden het recht om op zitting te spreken. Verder krijgen ouders of voogden spreekrecht bij minderjarige slachtoffers die vanwege hun jeugdige leeftijd niet in staat zijn op zitting te vertellen over de gevolgen van het misdrijf. Minderjarige slachtoffers die zelf op zitting kunnen spreken, mogen dat blijven doen. Daar komt geen verandering in.

. . . lees verder op Internet