Huwelijkse voorwaarden en faillissement: effectief of niet?

Bij een faillissement zullen schuldeisers zich willen verhalen op goederen van de ondernemer. De curator voorop. Goederen die van een gemeenschappelijke bankrekening zijn betaald behoren zonder tegenbewijs tot de gemeenschap van de huwelijkspartners. Hoe dit te voorkomen?

Ondernemen is risico nemen. De meeste ondernemers beseffen dit maar al te goed, maar slechts weinigen houden goed rekening met een persoonlijk faillissement. Veel ondernemers zonder vennootschap stellen voor het huwelijk huwelijkse voorwaarden op, en zetten al hun bezittingen op naam van de partner, en die alle bezit buiten bereik van schuldeisers houdt. Of dat ook effectief zal zijn bij faillissement is maar de vraag.

Bij een faillissement zullen schuldeisers zich willen verhalen op goederen van de ondernemer. De curator voorop. Goederen die van een gemeenschappelijke bankrekening zijn betaald behoren zonder tegenbewijs tot de gemeenschap van de huwelijkspartners. De ondernemer is daarvan mede-eigenaar en dus vallen die goederen in het faillissement. De partners doen er dus goed aan om bij te houden wie wat betaald en met wiens geld. Goederen die de partner aanschaft kunnen weliswaar met door haar verdiend geld zijn betaald, maar als het bewijs daarvoor dun is, kan een curator toch die goederen tot gemeenschappelijk vermogen rekening, zodat de huwelijkse voorwaarden geen effect hebben.

Banken willen wel krediet verschaffen, maar zien niet met lede ogen toe indien de ondernemer alle bezittingen op naam stelt van de partner die geen ondernemer is. De verhaalsmogelijkheden, en daarmee de kredietwaardigheid wordt daarmee uitgehold. Banken stellen meestal de eis dat, ongeacht de huwelijkse voorwaarden, de partner mee tekent en hoofdelijk schuldenaar wordt voor elk bedrijfskrediet.

De conclusie is dat huwelijkse voorwaarden goed kunnen werken mits maar niet in alle gevallen van faillissement.

Voot meer informatie om risico´s te verminderen biij een faillissement kunt u advies vraagen via 0900-advocaten of een vraag stelllen op onze website.


Aangesproken wegens een inbreuk op auteursrecht: welke boete is redelijk?

Afhankelijk van het formaat, naamsvermelding, verspreiding en duur van de inbreuk kan een fotograaf honderden tot duizenden euro vergoeding vorderen voor een inbreuk. Maar wat is redelijk?

Om te beginnen met de boete: strikt genomen is er geen sprake van een boete, want die kan alleen in het strafrecht of bestuursrecht worden opgelegd, of indien u in een overeenkomst sloot waarin dat is bepaald. Wel voelt het alsof een boete word opgelegd. U wordt immers geconfronteerd met een vordering die u niet zag aankomen. Maar het gaat wel om een vergoeding voor de schade die de maker stelt te hebben geleden.

Het is verleidelijk,en ook kinderlijk eenvoudig, om uw website op te leuken met foto´s die u vindt op het internet. Maar in veel gevallen betreft het een foto waarop auteursrechten rust. Of eenvoudiger gezegd, u moet toestemming hebben van de maker van de foto om die te gebruiken. Het maakt daarbij niet uit of u de foto op uw persoonlijke website plaatst die u als hobby hebt ingericht voor uw zangvereniging, of dat u een commerciële website hebt waarop u spullen ter verkoop aanbiedt.

Een maker, bijvoorbeeld de fotograaf zelf, kan u nu om een schadevergoeding vragen voor dat gebruik. In de meeste gevallen wordt u dan benaderd door een brancheorganisatie of een advocatenkantoor die voor meerdere rechthebbenden het internet doorzoekt naar inbreukmakende publicaties, en daarvoor systematisch vergoedingen voor vraagt.

In bijna alle gevallen wordt u geconfronteerd met een schikkingsvoorstel. Dit schikkingsbedrag is zonder uitzondering zo hoog dat u zich terecht zult afvragen of dat bedrag wel redelijk is. Met andere woorden, hoe komt een dergelijk bedrag tot stand? Volgens de wet wordt een schadevergoeding bepaald aan de hand van diverse factoren zodanig dat de fotograaf in dezelfde positie is indien er wel om toestemming was gevraagd. Een eerste factor die dus een rol speelt is de voorwaarde voor het verlenen van die toestemming: in de meeste gevallen vraagt een fotograaf om een vaste vergoeding. De toestemming is dan een licentie, een gebruiksrecht.

Van te voren is niet duidelijk welke licentievergoeding geldt, maar men kan een vergelijking maken met vergoedingen die met in het algemeen pleegt te vragen voor het gebruik van de foto. Volgens vaste rechtspraak kan daar nog iets worden bijgeteld voor eventuele reputatieschade en voor de kosten van de opsporing en vaststelling van de inbreuk.

De eerste reactie is die van verzet, en niet betalen, maar dat helpt vaak niet, omdat juristen die dergelijke inbreuken behandelen vaak dreigen om de zaak voor te leggen aan de rechter. De kosten kunnen dan behoorlijk oplopen.

De eerste actie die u kunt nemen is het vaststellen of werkelijk inbreuk is gemaakt. Is er werkelijk sprake van een foto waarop auteursrecht rust?

Om dat vast te stellen kunt u zelf onderzoek doen. Indien het gaat om een rechtenvrije foto, om een foto die onder voorwaarde vrij ter beschikking is gesteld door de maker (creative commons) of een foto zonder enige creativiteit, zoals een packshot, dan kan de vordering onterecht zijn. Zekerheid is er dan echter nog niet. Er bestaat immers geen beeldbank waarmee men met zekerheid kan vaststellen of op een foto auteursrechten rust.

In de meeste gevallen valt er nog wel te onderhandelen met de fotograaf of de jurist die u aanspreekt. Er is sprake van een businessmodel dat de hoogste opbrengst genereert indien een vergoeding wordt verkregen zonder het voeren van een dure procedure. Dit brengt mee dat men in de meeste gevallen bereid is water bij de wijn te doen. Niets betalen is echter vaak geen optie. De kans is immers groot dat u de procedure verliest, en dat u daarmee ook het risico loopt op een hoge proceskostenveroordeling, die soms een veelvoud kan zijn van het schikkingsvoorstel. Het maakt daarbij weinig uit welk oogmerk u hebt gehad met het plaatsen van de foto, commercieel of als hobby.

De wet bepaalt bovendien dat voor procedure die gaan om een bescherming van intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht, een volledige proceskostenvergoeding kan worden gevorderd. Die kan enkele duizenden euro`s bedragen, hoewel in een enkel geval rechters slechts enkele honderden euro toekennen. De rechter is dat in beginsel vrij in. De meeste rechtbanken hanteren voor de proceskosten een staffel, de zogenaamde indicatietarieven.

Hoe hoog uiteindelijk het bedrag is dat een redelijk vergoeding voor de maker inhoud valt van te voren moeilijk in te schatten. Voor bijzondere foto`s met een actuele nieuwswaarde of die van een unieke creativiteit getuigen kan een fotograaf vele duizenden euro´s vragen. Voor de meeste  foto’s worden doorgaans – afhankelijk van het formaat, of er naamsvermelding was, de mate waarin de foto via internet al is verspreid, en hoe lang de foto reeds is gebruikt – een vergoeding van enkele tientjes tot een paar honderd euro gerekend. Daarnaast rekent men (net als de rechter vaak toewijst) met een opslag van circa 25% procenten wegens aantasting van exclusiviteit, en de redelijke opsporingskosten. Het aldus berekende bedrag kan na onderhandeling nog omlaag; door akkoord te gaan met een lagere vergoeding vermijdt de maker dat er geprocedeerd moet worden. Hoewel hij een forse proceskostenveroordeling kan bedingen, loopt hij dan toch het risico dat de rechter zijn vordering voor een veel lager bedrag toewijst. Zijn kosten voor de rechtsbijstand  blijven echter gelijkt, en dus is zijn opbrengst navenant lager. Dat risico sluit hij uit door een regeling te treffen.

Sommige voorstellen rekenen echter met een opslag van 100% of meer wegens aantasting van exclusiviteit, een extra bedrag wegens reputatieschade en schade voor opsporing en juridische bijstand. In zo´n geval is het nuttig om te onderhandelen. Voor meer informatie kunt u bellen met 0900-0600, met 0900-advocaten of een vraag stellen via de website.

Algemene Verordening Gegevensbescherming

De AVG dient ter bescherming van een persoon tegen onnodige opslag en verstrekking van zijn persoonsgegevens door derden, waaronder medische gegevens.

Crediteur moet bij schikking zijn positie kunnen bepalen, privacybelang debiteur is niet absoluut

De Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is sinds 25 mei 2018 van toepassing. Deze inwerkingtreding heeft terecht veel aandacht gekregen. De AVG dient ter bescherming van een persoon tegen onnodige opslag en verstrekking van zijn persoonsgegevens door derden, waaronder medische gegevens.

Uitzonderingen op de regel
Bij dergelijke bijzondere persoonsgegevens geldt in beginsel een verwerkingsverbod, met een aantal uitzonderingen. Bijvoorbeeld indien de betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens voor een of meer doeleinden. Of ook als de verwerking betrekking heeft op persoonsgegevens die door de betrokkene openbaar zijn gemaakt. Verwerking is ook toegestaan indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering, of wanneer gerechten handelen in het kader van hun rechtsbevoegdheid.

De casus: een schikkingsaanbod
Dan komt het in een rechtszaak tot een concrete vraag: een crediteur (bank) weigert het aanbod tot schuldregeling van een debiteur. Want de bank kon niet goed beoordelen of het schikkingsaanbod het maximaal haalbare was: de (kennelijk beperkte) verdiencapaciteit van de debiteur werd onderbouwd met medische gegevens die de schuldhulpverleningsorganisatie wel kende, maar weigerde te verstrekken aan de bank met een beroep op de privacy. Pas bij de dwangakkoordzitting bij de rechtbank wordt de informatie verstrekt. Wat oordeelt de Rechtbank?

Persoonlijke afweging schuldenaar: privacybelang en belang akkoord
Als de informatie een medisch karakter heeft, komt het recht op privacy van een schuldenaar in het geding. Zijn gemachtigde moet behoedzaam met de privacybelangen omspringen. Maar een schuldeiser moet wel in staat worden gesteld om een onderbouwde beslissing te nemen op een akkoord. Een schuldeiser mag rekenen op concrete informatie als die dient ter onderbouwing van de stelling dat verdiencapaciteit ontbreekt. Als een schuldenaar een akkoord wenst met zijn schuldeisers, dient hij een persoonlijke afweging te maken of het belang bij een akkoord opweegt tegen zijn belang bij privacy. Meestal zal het niet noodzakelijk zijn dat een schuldenaar een volledig medisch dossier of een rapportage verstrekt. De enkele mededeling dat er medische beperkingen zijn die de arbeidscapaciteit bemoeilijken acht de rechtbank niet voldoende om een schuldeiser te overtuigen dat het akkoord aantrekkelijk is. De gemachtigde zou (met toestemming van een schuldenaar) kunnen volstaan met de vermelding wat de aard van de beperking is, dat de beperking een structureel karakter heeft, hetgeen blijkt uit medische rapportage.

Informatie niet verstrekken heeft consequenties
Een debiteur die dus blijft weigeren om informatie over te leggen met een beroep op privacy staat op zichzelf in zijn recht om die gegevens niet te verstrekken, maar kan zich dus niet erover verbazen dat een crediteur dan weigert om (gebrekkig ingelicht) in te stemmen met een akkoord. Uiteindelijk komt de informatie pas tijdens de zitting. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat het voorstel het maximaal haalbare is. De bank heeft ter zitting kennis genomen van de medische achtergrond en heeft verklaard dat de gegevens voldoende onderbouwen dat men kennelijk onvoldoende in staat is om meer te verdienen. De crediteur sluit niet uit dat zij met het akkoord had ingestemd, als de schuldhulpverlener deze informatie eerder had verstrekt. De rechtbank acht aannemelijk dat de schuldeisers meer is aangeboden dan hetgeen zij zonder akkoord op langere termijn zouden kunnen krijgen. Afwijzing van het verzoek zou de overige schuldeisers die reeds hebben ingestemd nadelig treffen in hun financiële belang. Dus dient het belang van de debiteur en dat van de schuldeisers die hebben ingestemd, zwaarder te wegen dan het belang van de bank. De rechtbank beveelt de bank om mee te werken aan het aangeboden akkoord.

Rechtspraak pleit voor einde megaschikkingen

De Rechtspraak ziet graag dat er een einde komt aan megaschikkingen. Deze zouden schadelijk zijn voor het vertrouwen in de rechtsstaat. ‘De grens is bereikt.’

‘Als de rechter buitenspel wordt gezet en er in beslotenheid schikkingen worden getroffen, is van transparantie geen sprake meer,’ stelt de Rechtspraak. Bij megaschikkingen komt de rechter niet in beeld, maar wordt het conflict afgedaan tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie (OM). Zo’n overeenkomst kan in de miljoenen euro’s lopen.

Het OM doet de afgelopen jaren steeds meer zaken zelf af omdat de strafrechtketen soms traag werkt, waardoor het lang kan duren voordat een zaak voor de rechter komt. Toch moet volgens de Rechtspraak duidelijkheid richting de burger voorop staan. ‘Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat wetsovertreders worden opgepakt door de politie, vervolgd door het OM en bestraft door de rechter.’

Bron: Advocatenblad                 

Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP

Een betrokkene die vermoedt dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt op een manier die in strijd is met de privacywet (AVG) kan een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) (artikel 77 lid 1 AVG). De AP is verplicht alle klachten in behandeling te nemen en iedereen die een klacht heeft ingediend informatie te verschaffen omtrent de vooruitgang en de resultaten van het onderzoek (artikel 57 lid 1 aanhef en onder f AVG). De verplichte inhoudelijke reactie betekent overigens niet dat het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt altijd even uitgebreid is. De AP mag namelijk bij het behandelen van klachten een afweging maken ten aanzien van de mate van intensiteit van het onderzoek. In de nieuwe beleidsregels licht de AP nader toe hoe zij bij het behandelen van klachten haar onderzoekscapaciteit inzet.

Aanpak AP

De AP zal zich primair gaan richten op het bereiken van normconform gedrag bij het behandelen van klachten. De AP stuurt aan op een pragmatische benadering waarbij doeltreffendheid en efficiency een belangrijke rol spelen. Daarbij kan worden gedacht aan telefonisch contact met de (vermeende) overtreder of een (publieke) waarschuwingsbrief als de klacht daarmee kan worden afgedaan. De AP maakt daarmee duidelijk dat zij niet meteen naar zware middelen gaat grijpen indien dat niet nodig is.

Behandeling klachten

Bij het behandelen van een klacht onderzoekt de AP de klacht in de mate waarin dat gepast is. Wat gepast is, kan per geval verschillen en is afhankelijk van alle concrete feiten en omstandigheden. In ieder geval begint de AP met een eerste beoordeling.

Aan de hand van een eerste beoordeling bepaalt de AP of er mogelijk sprake is van een overtreding. Wanneer uit de eerste beoordeling van de klacht blijkt dat er sprake is van een overtreding, zal de AP in beginsel handhavend optreden. Mocht al snel duidelijk zijn dat er geen sprake is van een overtreding, dan beëindigt de AP de behandeling van de klacht.

Het is ook mogelijk dat uit de eerste beoordeling blijkt dat er voldoende aanleiding is om te kunnen spreken van een overtreding, maar dat nader onderzoek nodig is om het definitief vast te kunnen stellen. In dat geval zal de AP als vervolgstap aan de prioriteitscriteria toetsen.

Prioriteitscriteria

De prioriteitscriteria zijn ontstaan omdat de AP niet altijd een nader onderzoek kan uitvoeren omdat haar mankracht en middelen beperkt zijn. Door het toetsen aan deze criteria kan de AP dan een weloverwogen besluit nemen om een klacht verder te behandelen of niet.

De criteria zijn als volgt:

  • Hoe schadelijk is de vermeende overtreding voor de betrokkene(n);
    Daarbij kijkt de AP of mogelijk sprake is van een ernstige overtreding en of de overtreding nog voortduurt of structureel van aard is. Verder weegt mee om wat voor persoonsgegevens het gaat en of het persoonsgegevens betreft van een kwetsbare groep.
  • Wat is de omvang van de bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP;
    Hierbij kijkt de AP of de overtreding valt binnen de aandachtspunten uit het Toezichtkader. Verder kijkt de AP naar de hoeveelheid betrokkenen, de mate waarin zij worden getroffen en of sprake is van een grensoverschrijdend karakter.
  • In hoeverre is de AP in staat doeltreffend en doelmatig op te treden.
    Ten aanzien van doeltreffendheid zal de AP een inschatting maken welk handhavingsinstrument geschikt is om op korte termijn het gewenst effect te bereiken. De AP kan daarbij gebruik maken van informele interventies om normconform gedrag te realiseren, naast haar wettelijke handhavingsinstrumenten. Bij doelmatigheid gaat het om de beschikbare menskracht en financiële middelen van de AP en het evenwichtig verdelen daarvan gelet op het aantal signalen en de klachten die aanleiding zijn voor nader onderzoek.

De prioriteringscriteria zijn niet cumulatief, maar een klacht die op meerdere criteria hoog scoort zal eerder nader worden onderzocht. Dit betekent dat een aanleiding voor het niet verder behandelen van een klacht kan zijn dat deze klacht op één criteria een lage(re) score heeft. Wel kan in het geval van bijzondere omstandigheden een klacht toch nader onderzocht worden als het op alle criteria laag scoort.

Nader onderzoek

Het nader onderzoek kan op verschillende manieren plaatsvinden, maar resulteert doorgaans in een concept rapport. De vermeende overtreder kan daarop reageren, waarna het definitieve rapport wordt vastgesteld. Wanneer in het definitieve rapport van bevindingen is vastgesteld dat sprake is van een overtreding, dan volgt de handhavingsfase. In het geval geen sprake is van een overtreding, dan wordt het onderzoek gesloten en de behandeling van de klacht beëindigd.

Sectorale wetgeving

Goed om te weten is dat wanneer de AP een verzoek om handhaving ontvangt over sectorale wetgeving, de AP hetzelfde stramien volgt als bij afhandeling van klachten in de zin van de AVG. Dit geldt ook voor verzoeken van belanghebbenden die niet als betrokkene zijn aan te merken.

Bronnen: Autoriteit Persoonsgegevens,1 oktober 2018 en Stcrt. 2018, 54 287

Dit artikel is geschreven door mr. Kim Reijnen van Kim Reijnen – Legal Support en Training.

 

Planschade en mogelijkheid tot vergunningvrij bouwen niet in planologische vergelijking

In artikel 6.1 van de Wro zijn de oorzaken van planschade limitatief opgesomd. In die bepaling is artikel 2 van bijlage II van het Bor niet genoemd. De mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen, als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Bor, is een gevolg van de destijds gemaakte keuze van de wetgever en kan niet aan het nieuwe bestemmingsplan worden toegerekend. Dit betekent dat de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen niet bij de planologische vergelijking dient te worden betrokken

Achtergrond

Bij besluit van 2 april 2015 hebben B&W van Weststellingwerf een aanvraag van appellant om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. In hoger beroep oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak onder meer als volgt.

Appellant is eigenaar van de vrijstaande woning met bijbehorende tuin aan de [locatie] te Nijeholtpade (hierna: de woning). Door middel van een aanvraagformulier van 1 mei 2014 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit een vermindering van de waarde van de woning, die hij heeft geleden door de inwerkingtreding van het bij raadsbesluit van 14 januari 2013 vastgestelde bestemmingsplan Nijeholtpade – partiële herziening Kerkdreef (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), waarbij een ten zuiden van de woning gelegen gebied (hierna: het plangebied) de bestemming ‘Woongebied’ met de aanduiding ’Tuin’ heeft gekregen. Onder het oude planologische regime van het bij raadsbesluit van 20 februari 1995 vastgestelde bestemmingsplan Nijeholtpade (hierna: het oude bestemmingsplan) was voor het plangebied de bestemming ‘Bossingel’ van toepassing. Volgens appellant heeft de planologische verandering onder meer geleid tot een aantasting van het uitzicht en de privacy en een toename van overlast en schaduwwerking in de tuin.

Hoger beroep

Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mogelijkheid om in de nieuwe situatie op de gronden van het plangebied vergunningvrij te bouwen niet aan het nieuwe bestemmingsplan kan worden toegerekend en bij de planologische vergelijking buiten beschouwing dient te blijven en dat uit de uitspraken van de Afdeling van 2 september 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ6678) en 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4421) niet valt af te leiden dat het relevant is of in de oude situatie al sprake was van een woonbestemming. Daartoe voert hij aan dat het plangebied in de nieuwe situatie een woonbestemming heeft, waardoor de mogelijkheid is gecreëerd om vergunningvrij bebouwing op de gronden van het plangebied op te richten, terwijl dat zonder de planologische verandering, gelet op de bestemming van het plangebied in de oude situatie, niet mogelijk was.

Afdeling

De rechtbank heeft voor wat betreft de betekenis in de planologische vergelijking van de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen, als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), terecht aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van de Afdeling, zoals neergelegd in de uitspraken van 2 september 2009 en 28 november 2012.

In artikel 6.1 van de Wro zijn de oorzaken van planschade limitatief opgesomd. In die bepaling is artikel 2 van bijlage II van het Bor niet genoemd. De mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen, als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Bor, is een gevolg van de destijds gemaakte keuze van de wetgever en kan niet aan het nieuwe bestemmingsplan worden toegerekend. Dit betekent dat de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen niet bij de planologische vergelijking dient te worden betrokken.

Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de in de nieuwe situatie bestaande mogelijkheid om vergunningvrij bebouwing op de gronden van het plangebied op te richten, terwijl dat zonder de planologische verandering, gelet op de bestemming van het plangebied in de oude situatie, niet mogelijk was, terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Het betoog faalt.

ECLI:NL:RVS:2018:1682|Afdeling bestuursrechtspraak 23 mei 2018, zaaknummer 201702959/1/A2 (r.o. 5.1), uitspraak betreffende Planschade en mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen dient niet bij planologische vergelijking te worden betrokken

bron: opmaat.sdu.nl                                                             

Lagere ontslagvergoeding bij voorzienbare ontslagreden is geen discriminatie

Lagere ontslagvergoeding als ontslagreden bij aanvang dienstverband voorzienbaar was, is geen discriminatie wegens de tijdelijkheid van de arbeidsverhouding

De (Spaanse) werknemer is voor bepaalde tijd in dienst geweest. Bij afloop van zijn dienstverband heeft hij een lagere ontslagvergoeding gekregen dan hij gehad zou hebben als de ontslagreden bij aanvang van het dienstverband niet al voorzienbaar was geweest. Het Europese Hof acht geen verboden onderscheid aanwezig, omdat sprake is van onvergelijkbare gevallen

Feiten

De werkgever en werknemer zijn overeengekomen dat de werknemer op 1 november 2012 bij de werkgever in dienst treedt als schoonmaker voor de periode tot aan 18 september 2015. De overeenkomst is aangegaan ter gedeeltelijke vervanging van de moeder van de werknemer die op 1 november 2012 gedeeltelijk met pensioen is gegaan en op 18 september 2015 volledig. Bij het aflopen van zijn arbeidsovereenkomst heeft de werknemer een vergoeding gekregen op basis van twaalf dagen per dienstjaar. Werknemers die voor bepaalde of onbepaalde tijd in dienst zijn en worden ontslagen wegens in het toepasselijke werknemersstatuut genoemde ‘objectieve’ redenen, hebben recht op een vergoeding van twintig dagen salaris per dienstjaar.

De Spaanse rechter vraagt het HvJ EU of deze regeling niet in strijd is met het verbod op onderscheid wegens de tijdelijke aard van de arbeidsovereenkomst.

Beoordeling Hof van Justitie

Het HvJ EU overweegt dat de Spaanse regeling niet in strijd is met het Unierecht. De vergoeding van twaalf dagen per dienstjaar wordt toegekend als de ontslagreden bij aanvang van het dienstverband al voorzienbaar was, terwijl de vergoeding van twintig dagen per dienstjaar wordt betaald als de arbeidsovereenkomst van een voor bepaalde of onbepaalde tijd in dienst zijnde werknemer wordt beëindigd wegens omstandigheden die bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst niet waren voorzien en die het normale verloop van de arbeidsverhouding verstoren. De vergoeding is dan een compensatie voor een uitsluitend aan de wil van één van de partijen te wijten voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Beide situaties kunnen niet op één lijn worden gesteld, zodat geen sprake is van een verboden onderscheid. Bovendien maakt de regeling geen onderscheid tussen bepaalde en onbepaalde tijd, maar onderscheid al naar gelang het doel van de ontslagvergoeding.
Hof van Justitie EU 5 juni 2018, nr. C-574/16, ECLI:EU:C:2018:390

Opmerking achteraf

Als het verschil in ontslagvergoeding gebaseerd was op het werkzaam zijn geweest krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde of bepaalde tijd, was mogelijk wel sprake geweest van een verboden onderscheid, zoals in de – eveneens Spaanse – zaak Diego de Porras (JAR 2016/251).  Hier lag echter de ontslagreden aan het onderscheid ten grondslag, niet het type arbeidsovereenkomst. Wel zal bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vaker sprake zijn van een voorzienbare ontslagreden, zodat het de vraag is of niet toch sprake is van (indirecte) discriminatie.

bron: SDU opmaat                                                                

Geen vereenzelviging vennootschap en UBO

Een paardentrainer verzorgt in opdracht van X paarden en maakt daarbij kosten. Hij vordert deze kosten van de vennootschap waarvan X de ultimate beneficial owner is, met een beroep op vereenzelviging van X en de vennootschap (Rainbow-arrest). De rechtbank wijst de vordering af. Niet gebleken is dat de paardentrainer en de vennootschap een contractuele relatie hadden en aan de vereisten voor een beroep op toerekening, vereenzelviging of ongerechtvaardigde verrijking wordt niet voldaan.

Achtergrond

In 2015 koopt H BV een paardensportcomplex van A. X is niet de bestuurder van H, maar wel de “ultimate beneficial owner” (zo volgt uit een stuk van de Rabobank).

Al voordat H het complex koopt, worden er paarden gestald. Deze paarden worden, in opdracht van X, verzorgd door paardentrainer P. In de periode voor de verkoop brengt A de kosten voor stalhuur, hooi, training etc. in rekening bij P. P berekent de kosten door aan X.
Na de verkoop in december 2015 betaalt X de rekeningen voor de paardenverzorging op een bankrekening van P.

Vordering

P vordert veroordeling van H tot betaling van circa € 1,5 mio. Het bedrag ziet o.a. op verzorgingskosten voor de paarden en training.
P stelt dat X aan haar opdracht heeft gegeven om de stoeterij, waarvan H eigenaar is geworden, te exploiteren. P heeft kosten voorgeschoten en vordert deze terug. H is volgens P feitelijk X. H moet geacht worden de eigenaar te zijn van de paarden (ex artikel 3:198 BW: de bezitter wordt vermoed eigenaar te zijn).

Geen contractuele relatie

De vordering is gebaseerd op een contractuele relatie, een overeenkomst van opdracht. Op basis van deze overeenkomst zou H de facturen van P moeten betalen, aldus P.

De rechtbank constateert echter dat er geen enkel stuk en ook geen enkele andere aanwijzing is waaruit blijkt dat P en H een contractuele relatie hebben.
Uit de koopovereenkomst tussen A en H blijkt dat door A alleen onroerende zaken en inventaris is verkocht aan H. Er is uitdrukkelijk geen onderneming gekocht en ook geen paarden. Als H alleen eigenaar is van stallen, weilanden en inventaris, en P beheerder van de paarden die daar staan, bestaat er geen grond waarom P kosten in rekening zou mogen brengen aan H.
Bovendien blijkt uit de door H in het geding gebrachte stukken dat in de gehele periode van december 2015 tot en met februari 2017, de facturen voor het beheer van de paarden, zijn voldaan door X in persoon. Dit komt overeen met H’s stelling dat X de eigenaar is van de paarden. Ook X verklaart dat. Als er reeds een contractuele relatie bestaat tussen X en P op grond waarvan X de kosten voor het beheer aan P voldoet, maakt dat nog minder aannemelijk dat er tussen H en P een contractuele relatie bestond.
De argumenten die P noemt om te onderbouwen dat er toch een contractuele relatie tussen P en H bestond, overtuigen de rechtbank niet.

Toerekening

P stelt dat H in feite X is. De rechtbank begrijpt dat P daarmee zegt dat de betalingen door X moeten worden toegerekend aan H en dat het dus H is die betalingsverplichtingen heeft. De rechtbank kan P daarin niet volgen. H en X zijn in het rechtsverkeer te onderscheiden rechts- en natuurlijke personen. Dat X door Rabobank is aangemerkt als ultimate beneficial owner van H is niet hetzelfde als dat X gelijkgesteld kan worden aan H.

Vereenzelviging

P doet een beroep op vereenzelviging en verwijst naar het Rainbow-arrest .De rechtbank overweegt dat in het genoemde arrest door de Hoge Raad nogmaals wordt bevestigd dat vereenzelviging – het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen twee (rechts)personen – slechts in zeer uitzonderlijke situaties aan de orde is. Uit het arrest volgt dat daarvan met name sprake zal zijn als degene die (volledige of overheersende) zeggenschap over twee rechtspersonen heeft, misbruik maakt van het identiteitsverschil.

In de onderhavige zaak heeft P niet uitgelegd op grond van welke omstandigheden geoordeeld zou moeten worden dat X vereenzelvigd moeten worden met H. Er worden geen zelfde activiteiten uitgeoefend, er is geen sprake van zelfde (handels-)namen, er worden geen zelfde adressen en/of logo’s gebruikt, er is geen sprake van één en dezelfde directeur/enig aandeelhouder en ook is niet onderbouwd dat X misbruik maakt van een gelijkenis met H. Zelfs heeft P niet gesteld dat P door de vereenzelviging haar (gestelde) vordering op H niet kan innen. Integendeel heeft P beslag gelegd op zaken van H.

In deze situatie kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van vereenzelviging.

Ongerechtvaardigde verrijking

P doet (subsidiair) een beroep op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW), nu de gevorderde kosten zouden zien op uitgaven van H die door P zijn gedragen.

Van verrijking van H kan alleen sprake zijn als H eigenaar zou zijn van de paarden. De kosten die P stelt te hebben voldaan voor H, zijn immers gemaakt ten behoeve van (de eigenaar van) de paarden. De rechtbank heeft echter al geconstateerd dat niet aangenomen kan worden dat H eigenaar is van paarden. H heeft als koper geen bedrijf of paarden overgenomen, X heeft verklaard eigenaar te zijn van de paarden, en hij heeft tot februari 2017 ook de facturen daarvoor voldaan.
Nu ook verder geen omstandigheden zijn genoemd die een verrijking van H inhouden, constateert de rechtbank dat aan de vereisten voor een beroep op ongerechtvaardigde verrijking niet is voldaan, zodat de vordering ook niet op deze grond kan worden toegewezen.

De rechtbank wijst de vordering af.
Rechtbank Overijssel 11 april 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1852 (publicatiedatum: 30 mei 2018)

bron: SDU opmaat                                                                

Hoe voorkom je als zzp’er dat iedereen je adres en telefoonnummer googlet

Wie een bedrijf begint, kan niet om de Kamer van Koophandel heen. Je bent als ondernemer verplicht om je in te schrijven in het handelsregister. Dat heeft tot gevolg dat je privégegevens makkelijk vindbaar zijn.

De Autoriteit Persoonsgegevens zegt dat de Kamer van Koophandel mogelijk de wet overtreedt door adverteerders inzage te bieden in het handelsregister. De organisaties gaan daarover in gesprek, en dat kan goed nieuws zijn voor ondernemers. Die hebben nu maar weinig middelen om hun privacy te beschermen.

Wie een bedrijf begint, kan niet om de Kamer van Koophandel heen. Je bent als ondernemer verplicht om je in te schrijven in het handelsregister. Dat heeft tot gevolg dat je privégegevens makkelijk vindbaar zijn. Op internet, maar ook in allerlei bestanden die de Kamer van Koophandel aan commerciële partijen doorverkoopt.

Ondernemers krijgen daardoor te maken met een stroom aan post en telefoontjes van energieleveranciers, internetaanbieders en andere bedrijven iets te verkopen hebben.

Vooral voor zzp’ers die vanuit huis werken is de verkoop van data vervelend. Het vestigingsadres van hun bedrijf is in het handelsregister hetzelfde als hun privéadres. Ze krijgen dus thuis te maken met telefoontjes, post en verkoop van deur tot deur.

De privacy van deze ondernemers is er ook niet bij gebaat. Wie via Google op hun bedrijfsnaam zoekt, vindt gemakkelijk hun privéadres. Dat kan tot nare situaties leiden.

De Kamer van Koophandel geeft zelf een aantal tips om je privacy te waarborgen. Zo kun je bij de organisatie de zogenoemde non-mailing indicator inschakelen. Als je dat doet, wordt je adres in ieder geval niet opgenomen in Google Maps en zou je geen last meer moeten hebben van ongewenste post en telefoontjes.

Het helpt ook om in je bedrijfsnaam geen verwijzing te maken naar je eigen naam. Als je Sjaak de Vries heet, denk dan twee keer na voordat je je bedrijf Sjaak de Vries IT Services noemt.

Dreiging

Ook bestaat de mogelijkheid om je privéadres af te schermen. Dan moet je wel aan strikte voorwaarden voldoen: er moet sprake zijn van een waarschijnlijke dreiging, je privéadres moet niet te achterhalen zijn via een andere inschrijving in het handelsregister, je telefoonnummer is niet openbaar en je adres heeft in de gemeentelijke basisadministratie het label ‘geheim’.

Deze ambtelijke molen is trouwens zinloos als je vanuit huis werkt, waarschuwt de Kamer van Koophandel:
“Als uw privé- en vestigingsadres gelijk zijn, heeft het weinig nut om uw privéadres af te schermen. Uw vestigingsadres blijft namelijk zichtbaar en is gemakkelijk te achterhalen als uw privéadres. De enige optie die u dan hebt is om uw bedrijf op een ander zakelijk adres te registreren en daarna uw privéadres af te schermen.”

Virtueel kantoor

Er bestaat nog wel zoiets als een ‘virtueel kantoor’. Dat is een plek, vaak een bedrijfsverzamelgebouw, waar je voor een paar tientjes per maand een zakelijk adres kunt huren om je mee in te schrijven in het handelsregister. Op internet zijn er veel bedrijven die zo’n zakelijk adres aanbieden, maar let op: van de Kamer van Koophandel mag deze constructie helemaal niet.

“Als u een bureau of kantoor voor bijvoorbeeld twee uur per week huurt, dan voldoet u niet aan de eis en registreren wij het niet als bezoekadres. Dit geldt ook voor de huur van zogenaamde virtuele kantoorruimte. In deze gevallen wordt uw privéadres als bezoekadres ingeschreven. Als correspondentieadres mag u het adres van het bedrijfsverzamelgebouw wel gebruiken”, staat op de site van de organisatie.

Met andere woorden: je kunt niet anders dan een écht kantoor of een werkruimte huren als je je privéadres buiten de openbaarheid wil houden. Voor ondernemers hangt aan privacy voorlopig dus een prijskaartje.

Bron: NOS                                            

‘Klaagcultuur ontwricht tuchtrechtspraak advocaten’

Een klaagcultuur dreigt de tuchtrechtspraak voor advocaten te ontwrichten. Dat stelt Tjeerd Zuidema, voorzitter van het Hof van Discipline, in het jaarverslag over 2017 dat dinsdag is gepubliceerd.

Zuidema waarschuwt dat een kleine groep ‘veelklagers’ het Hof en de vier Raden van Disciplines overstelpt met ‘kansloze klachten’ en berichten die niets met een zaak te makken hebben. Hierdoor dreigen de tuchtcolleges niet meer toe te komen aan hun eigenlijke taak: het behandelen van relevante tuchtklachten tegen advocaten. ‘Deze ontwikkeling wordt door tuchtcolleges steeds meer als ontwrichtend ervaren’, schrijft Zuidema. ‘De noodzaak bestaat om een schifting te maken aan welke zaken wel en aan welke zaken geen tijd meer besteed wordt.’

De klaagcultuur komt volgens Zuidema ook terug in de jaarcijfers van de tuchtcolleges. Zo is vorig jaar het aantal wrakingsverzoeken tegen tuchtrechters, herzieningsverzoeken en klachten over dekens gestegen. In 2017 waren er overigens niet veel meer klachten tegen advocaten dan een jaar eerder: 1020 om 998. Een derde van de klachten werd gegrond verklaard.

Tien advocaten zijn vorig jaar onherroepelijk van het tableau geschrapt, één meer dan in 2016.

bron: FD