Huurcontracten Onbepaalde Tijd Woonruimte Standaard

Tijdelijke huurovereenkomsten voor woonruimtes kunnen enkel nog in specifieke situaties worden overeengekomen. Deze wetswijziging is enkel van toepassing op huurovereenkomsten die gesloten worden ná de inwerkingtreding van de Wet vaste huurcontracten. De beoogde ingangsdatum is 1 juli 2024.

Vanaf 1 juli 2024 worden permanente huurcontracten voor woonruimten weer standaard. Op 14 november 2023 heeft de Eerste Kamer het voorstel voor de Wet vaste huurcontracten goedgekeurd. Deze wet zal aanzienlijke veranderingen met zich meebrengen voor de bescherming van huurders van woonruimten. Samengevat beoogt de Wet vaste huurcontracten het volgende:

  • Het recht om een tijdelijk huurcontract af te sluiten voor maximaal twee jaar voor zelfstandige woonruimte en voor maximaal vijf jaar voor onzelfstandige woonruimte wordt afgeschaft. Huurovereenkomsten zullen voortaan in principe voor onbepaalde tijd worden gesloten. Hiervan afwijken in de huurovereenkomst wordt in principe niet toegestaan;
  • Er blijft een mogelijkheid voor het sluiten van tijdelijke huurovereenkomsten van maximaal twee jaar voor bepaalde groepen mensen, waaronder mensen die tijdelijk in Nederland verblijven voor studie of werk, of huurders die vanwege renovatie of nieuwbouw tijdelijk moeten verhuizen;
  • Een nieuwe opzeggingsgrond wordt geïntroduceerd voor particuliere verhuurders in het geval dat (i) de verhuurder slechts één woning verhuurt voor niet meer dan twee jaar, (ii) de verhuurder van plan is deze woning te verkopen, (iii) in de huurovereenkomst expliciet is overeengekomen dat de verhuurder de huurovereenkomst kan beëindigen als hij de woning na een bepaalde termijn wil verkopen, (iv) de verhuurder uiterlijk drie maanden voor de opzegging een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat, en (v) de verhuurder niet eerder gebruik heeft gemaakt van deze opzeggingsgrond;
  • De verhuurder wordt schadeplichtig als na beëindiging van de huurovereenkomst voor de verkoop van de woning blijkt dat de intentie om te verkopen ontbrak en de woning niet verkocht is;
  • Een nieuw type doelgroepcontract wordt geïntroduceerd, als uitwerking van de opzeggingsgrond voor dringend eigen gebruik. Dit is van toepassing als expliciet in de huurovereenkomst is opgenomen dat de verhuurder na een bepaalde termijn de huurovereenkomst kan opzeggen voor een bloed- of aanverwant in de eerste graad.

Voor meer gedetailleerde informatie en professionele hulp door advocaten kunt u een vraag stellen via www.advocaten.nl of bellen met 0900-advocaten.

Beëindigen van Medehuur Woonruimte

Wat te doen als een van de huurders vertrekt? Ontdek de juridische stappen en voorwaarden voor het aanpassen van een huurovereenkomst in Nederland. Bij echtscheiding of geregistreerd partnerschap zijn specifieke documenten vereist. Voor middensegment- en vrijesectorwoningen gelden andere regels.

Wat te doen als een van de huurders vertrekt? Het kan voorkomen dat een van de beide contractanten in een huurovereenkomst besluit te verhuizen, terwijl de andere huurder blijft. De stappen die moeten worden genomen om de huurovereenkomst aan te passen, variëren afhankelijk van de situatie. Hieronder vindt u de stappen die u moet ondernemen en de juridische aspecten die van belang zijn.

Indien u niet langer samen wilt huren, moet u gezamenlijk bepalen wie de huurovereenkomst voortzet. Als er geen overeenstemming kan worden bereikt, kan de kantonrechter een uitspraak doen. De vertrekkende huurder moet de huur opzeggen, waarbij de opzegtermijn voor een woning een maand bedraagt. De vertrekkende huurder dient schriftelijk afstand te doen van alle rechten en plichten met betrekking tot de woning. Pas daarna kan de naam op het huurcontract worden gewijzigd naar die van de achterblijvende huurder.

Houd er rekening mee dat de huurovereenkomst een minimale looptijd van 12 maanden heeft, gedurende welke de huur niet kan worden opgezegd, zowel gezamenlijk als eenzijdig.

Om het huurcontract aan te passen, gebruiken sommige verhuurders een standaardformulier.
Bij echtscheiding of geregistreerd partnerschap
In geval van echtscheiding bepalen de betrokkenen zelf wie in de woning blijft. Als er geen overeenstemming kan worden bereikt, kan de rechter de woning toewijzen aan een van de partijen. Degene die vertrekt, moet schriftelijk afstand doen van alle rechten en plichten met betrekking tot de woning.
Om het huurcontract aan te passen, moet u de volgende informatie verstrekken:
Een opzegging van de huur door de medehuurder.
Een kopie van het echtscheidingsvonnis van de rechtbank waarin staat aan wie de woning is toegewezen.
Een bewijs van inschrijving van de echtscheiding in de Basisregistratie Personen (BRP) van uw gemeente.
Bij een middensegment- of vrijesectorwoning
Houd er rekening mee dat er andere voorwaarden gelden voor het opzeggen van de huur, zoals een minimale huurperiode van een jaar of een andere opzegtermijn. De overblijvende bewoner moet voldoen aan de inkomensvoorwaarden, zoals vermeld in het huurcontract.
Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Wijzigingen in huurcontractregels voor woonruimte

De woningmarkt is momenteel zeer onzeker, omdat de overheid tracht regels te implementeren om de negatieve effecten van het woningtekort voor huurders tegen te gaan. Sinds de inwerkingtreding van de wet Goed Verhuurderschap op 1 juli 2023 zijn enkele zaken gewijzigd.

Het aanhoudende tekort aan huurwoningen in Nederland blijft een zorgwekkende situatie. Onder invloed van enkele maatregelen van het nu gevallen kabinet is het aanbod afgenomen, terwijl de vraag aan de andere kant juist toeneemt. Om te voorkomen dat er ongecontroleerde situaties ontstaan, is het van belang dat zowel huurders als verhuurders zich aan de wet houden. De Wet Goed Verhuurderschap geeft enkele nieuwe regels.

Met de wet wil de regering ongewenste verhuurpraktijken voorkomen en woningzoekenden beschermen. Het voorstel richt zich tot verhuurders van woonruimte, verhuurders van verblijfsruimte voor arbeidsmigranten en verhuurbemiddelaars. Het voorstel geeft verschillende instrumenten, waaronder normen voor goed verhuurderschap, de bevoegdheid van de gemeenten om verhuurdervergunningen in te voeren en de mogelijkheid voor gemeenten om het beheer van woningen over te nemen.

Tekengeld en sleutelgeld bij het aangaan van een huurovereenkomst

Een verhuurder mag bepaalde verhuurkosten in rekening brengen. Dit betreft vaak administratieve kosten, bijvoorbeeld voor het opstellen van een huurcontract. Echter, deze kosten mogen niet buitensporig hoog zijn. Het is dus niet toegestaan om een volledige maand huur als kosten te vragen.

Verder is het vragen van sleutelgeld niet toegestaan. Dit betreft een soort ongerechtvaardigde vergoeding zonder enige juridische of praktische basis. Soms wordt er misbruik gemaakt van de hoge vraag op de woningmarkt. Helaas zijn er verhuurders die illegaal extra geld proberen te verdienen. Gelukkig hebben huurders het recht om deze kosten terug te vorderen, zelfs na het ondertekenen van het huurcontract.

Opzegtermijnen voor huurders en verhuurders

De opzegtermijn van een huurcontract is wettelijk vastgelegd en kan niet worden omzeild. Het contract bepaalt hoe en wanneer opzegging mogelijk is. Een huurder dient een contract voor onbepaalde tijd één maand, of soms twee maanden, van tevoren op te zeggen. Voor een verhuurder gelden andere regels. Een verhuurder kan een contract voor onbepaalde tijd niet zomaar beëindigen, behalve in uitzonderlijke gevallen. Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, moet de verhuurder het contract minstens drie maanden van tevoren opzeggen. Voor elk jaar dat de huurder in de woning heeft verbleven, komt er een extra maand opzegtermijn bij, tot een maximum van zes maanden.

Tijdelijke huurcontracten

Voor tijdelijke contracten gelden andere regels. Een huurder kan een tijdelijk contract te allen tijde opzeggen. Een verhuurder kan echter niet eenzijdig een tijdelijk contract beëindigen. De verhuurder moet wel het einde van het contract aankondigen. Dit betekent dat de verhuurder minimaal een maand voor het aflopen van het tijdelijke contract een melding moet sturen naar de huurder. Als de verhuurder dit niet of niet tijdig doet en de huurder blijft in de woning, wordt het contract automatisch omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd.

Na afloop van een tijdelijk contract geven sommige verhuurders mogelijk een nieuw tijdelijk contract. Dit is volgens de nieuwe wetgeving niet meer toegestaan. Hoewel dit nog vaak voorkomt, met name in grote steden, zal een rechter hier niet in meegaan. Een verlenging van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd betekent namelijk dat er automatisch een contract voor onbepaalde tijd ontstaat.

Opzegging van huur vóór de minimale huurtermijn

Een contract voor onbepaalde tijd met een minimale duur is feitelijk een contract voor onbepaalde tijd. Dit klinkt wellicht verwarrend. Toch kunnen huurder en verhuurder afspreken een contract voor onbepaalde tijd aan te gaan met een minimale duur, bijvoorbeeld 12 maanden. Een langere minimale duur dan 24 maanden is niet toegestaan.

In dit geval kunnen beide partijen de huur niet eerder beëindigen. Als dit toch gebeurt, zullen hoogstwaarschijnlijk kosten in rekening worden gebracht, tenzij huurder en verhuurder overeenkomen om het contract eerder dan de afgesproken minimale duur te beëindigen. Na het verstrijken van de minimale duur kan de huurder het contract opzeggen met inachtneming van de geldende opzegtermijn. De huurder geniet huurbescherming en de verhuurder kan het contract alleen beëindigen volgens de opzeggingsgronden die in de wet zijn vastgelegd.

Twee soorten huurovereenkomsten

Op dit moment zijn er in Nederland twee soorten huurovereenkomsten: contracten voor bepaalde tijd en contracten voor onbepaalde tijd. Bij een contract voor bepaalde tijd is er een vastgestelde einddatum. Er geldt een maximale termijn van 24 maanden voor dit type contract. Zelfs als huurder en verhuurder overeenkomen dat het tijdelijke contract langer dan twee jaar geldig is, wordt het uiteindelijk beschouwd als een contract voor onbepaalde tijd.

Contracten voor onbepaalde tijd zijn in Nederland gangbaar. Sterker nog, er is een wet in behandeling in de Eerste Kamer die nieuwe tijdelijke contracten vanaf 1 januari 2024 aan banden wil leggen. Dit is bedoeld ter bescherming van de huurders. Bij een contract voor onbepaalde tijd geniet de huurder huurbescherming, wat inhoudt dat er geen einddatum aan het contract verbonden is en de verhuurder de huurder niet zomaar uit de woning kan zetten.

Maximale borg bij een huurovereenkomst

Voor huurovereenkomsten die vóór 1 juli 2023 zijn afgesloten, mag de waarborgsom niet meer dan drie maanden huur bedragen. Voor overeenkomsten die na 1 juli 2023 zijn afgesloten, is het toegestaan om maximaal twee maanden huur als waarborgsom te vragen.

Indien de woning na afloop van het contract wordt opgeleverd, dient de verhuurder de borg binnen veertien dagen terug te geven aan de huurder. Dit kan echter worden verrekend indien er schade aan de woning is toegebracht door de huurder, evenals bij achterstallige huur of servicekosten.

Indeplaatstelling bij Huur van Bedrijfsruimte ex 7:290 BW: Rechten en Opties voor Huurders bij Overdracht aan Opvolgende Bedrijven

Het artikel bespreekt de indeplaatstelling als een recht voor huurders van bedrijfsruimte ex artikel 7:290 BW, waarmee zij hun huurovereenkomst kunnen overdragen aan opvolgende ondernemingen. Wanneer verhuurders echter weigeren in te stemmen, kunnen huurders opties zoals mediation, juridische bijstand en een verzoek tot indeplaatstelling bij de kantonrechter benutten om hun rechten te waarborgen.

Titel:

Introductie

Het huren van bedrijfsruimte is voor veel ondernemers een essentieel onderdeel van hun zakelijke activiteiten. Soms kan het echter voorkomen dat een huurder zijn bedrijfsruimte wil overdragen aan een opvolgende onderneming, maar de verhuurder weigert hiermee in te stemmen. In dergelijke gevallen kan de huurder gebruikmaken van een juridische mogelijkheid genaamd “indeplaatstelling” onder artikel 7:290 BW van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel zullen we de indeplaatstelling nader onderzoeken en de opties bespreken die een huurder heeft wanneer de verhuurder niet akkoord wil gaan met de overdracht.

Wat is Indeplaatstelling?

Indeplaatstelling is een wettelijk recht dat huurders van bedrijfsruimte hebben onder artikel 7:290 BW. Dit artikel is van toepassing op zogenoemde ‘middenstandsbedrijfsruimten’, zoals winkels, horecabedrijven en ambachtsbedrijven. Het geeft de huurder het recht om zijn huurovereenkomst over te dragen aan een opvolgende onderneming als deze aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Voorwaarden voor Indeplaatstelling

Om in aanmerking te komen voor indeplaatstelling, moet de huurder aan enkele voorwaarden voldoen:

  1. Schriftelijk verzoek: De huurder moet de verhuurder schriftelijk op de hoogte stellen van zijn voornemen om de bedrijfsruimte over te dragen aan een opvolgende onderneming.
  2. Redelijk belang: De opvolgende onderneming moet een redelijk belang hebben bij de overdracht, bijvoorbeeld omdat zij de activiteiten van de huurder wil voortzetten en het bedrijf succesvol kan voortzetten.
  3. Financiële gegoedheid: De opvolgende onderneming moet financieel gegoed zijn en in staat zijn om aan de huurverplichtingen te voldoen.
  4. Schriftelijke instemming verhuurder: Het belangrijkste criterium is dat de verhuurder schriftelijk moet instemmen met de indeplaatstelling. Als de verhuurder echter weigert in te stemmen, heeft de huurder nog steeds enkele opties om zijn recht op indeplaatstelling af te dwingen.

Wat kan de Huurder doen als de Verhuurder niet akkoord gaat?

Wanneer de verhuurder de indeplaatstelling weigert, heeft de huurder verschillende opties om zijn recht te waarborgen:

  1. Mediation of Onderhandeling: In sommige gevallen kan een constructieve dialoog tussen de huurder en de verhuurder leiden tot een overeenkomst. Mediation kan een nuttig middel zijn om geschillen op te lossen zonder tussenkomst van de rechter.
  2. Juridische Bijstand: De huurder kan juridische bijstand zoeken bij een gespecialiseerde advocaat in huurrecht. Een advocaat kan de situatie beoordelen, advies geven en namens de huurder onderhandelen met de verhuurder.
  3. Verzoek tot Indeplaatstelling bij de Rechter: Als de verhuurder blijft weigeren, kan de huurder een verzoek tot indeplaatstelling indienen bij de kantonrechter. De rechter zal de belangen van zowel de huurder als de verhuurder afwegen en een beslissing nemen.

Conclusie

Indeplaatstelling is een belangrijk recht voor huurders van bedrijfsruimte ex 7:290 BW in Nederland, dat hen in staat stelt hun huurovereenkomst over te dragen aan een opvolgende onderneming. Als de verhuurder niet akkoord gaat met de overdracht, heeft de huurder verschillende opties, zoals mediation, juridische bijstand, een verzoek tot indeplaatstelling bij de rechter. Het is van cruciaal belang dat huurders hun rechten begrijpen en, indien nodig, professioneel advies inwinnen om hun belangen te beschermen. Met een goed begrip van de indeplaatstelling kunnen huurders hun zakelijke activiteiten voortzetten en succesvol overdragen aan opvolgende bedrijven.

Huur van Bedrijfsruimte ex 7:290 BW: Huuroverdracht en de Rol van de Verhuurder

Wanneer een huurder van een bedrijfsruimte ex 7:290 BW zijn huurovereenkomst wil overdragen aan een opvolgende huurder, dient hij eerst toestemming te vragen aan de verhuurder. Deze toestemming is in de meeste gevallen een contractuele voorwaarde, zoals vastgelegd in de huurovereenkomst zelf.

In Nederland hebben bedrijven vaak te maken met huurovereenkomsten voor bedrijfsruimtes, die worden gereguleerd door artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het kan voorkomen dat een huurder van een bedrijfsruimte zijn huurovereenkomst wenst over te dragen aan een opvolgende bedrijf, maar de verhuurder gaat hiermee niet akkoord. In een dergelijke situatie heeft de huurder enkele juridische opties om zijn belangen te beschermen en toch de gewenste overdracht te realiseren.

Huur van Bedrijfsruimte ex 7:290 BW: Een Overzicht

Allereerst is het belangrijk om te begrijpen wat wordt verstaan onder een bedrijfsruimte ex 7:290 BW. Deze categorie omvat onder andere winkelruimtes, horecaruimtes en ambachtsbedrijven. Voor deze specifieke bedrijfsruimtes gelden huurbeschermingsregels die afwijken van de regels voor reguliere kantoor- of opslagruimtes.

Huurderswissel en Toestemming van de Verhuurder

Wanneer een huurder van een bedrijfsruimte ex 7:290 BW zijn huurovereenkomst wil overdragen aan een opvolgende huurder, dient hij eerst toestemming te vragen aan de verhuurder. Deze toestemming is in de meeste gevallen een contractuele voorwaarde, zoals vastgelegd in de huurovereenkomst zelf.

Gronden voor Weigering

De verhuurder kan om verschillende redenen de huuroverdracht weigeren. Enkele veelvoorkomende gronden zijn:

Kredietwaardigheid van de opvolgende huurder: De verhuurder kan de kredietwaardigheid van de beoogde opvolgende huurder in twijfel trekken. Als de nieuwe huurder niet aan de financiële vereisten voldoet, kan de verhuurder de overdracht weigeren.

Eerdere schendingen van de huurovereenkomst: Indien de huidige huurder de huurovereenkomst heeft geschonden door bijvoorbeeld achterstallige betalingen of schade aan het pand, kan dit de reden zijn voor de verhuurder om de overdracht te weigeren.

Verandering van de aard van het bedrijf: Als de opvolgende huurder van plan is om een ander soort bedrijf uit te oefenen dan wat oorspronkelijk is overeengekomen, kan de verhuurder de overdracht afwijzen.

Rechten en Opties van de Huurder

Als de verhuurder de huuroverdracht weigert, heeft de huurder verschillende opties om zijn belangen te beschermen:

Mediation of Onderhandeling: De huurder kan proberen in gesprek te gaan met de verhuurder om eventuele bezwaren te bespreken en mogelijke compromissen te vinden. Het inhuren van een mediator kan helpen bij het faciliteren van dit proces en het verminderen van conflicten.

Rechterlijke Procedure: Als onderhandelingen niet slagen, kan de huurder naar de rechter stappen om de goedkeuring voor de huuroverdracht af te dwingen. Dit moet worden gedaan binnen een redelijke termijn voordat de geplande overdracht plaatsvindt.

Gebreken in Weigeringsgronden: Als de verhuurder weigert zonder legitieme redenen, bijvoorbeeld als de opvolgende huurder voldoet aan alle vereisten en er geen rechtvaardige reden is voor de weigering, kan de huurder juridische stappen ondernemen om de overdracht alsnog af te dwingen.

Rechterlijke Toetsing

In geval van een rechterlijke procedure zal de rechter de weigering van de verhuurder toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Het is van belang dat de huurder alle relevante documentatie en bewijsmateriaal inbrengt om zijn zaak te ondersteunen.

Conclusie

De huur van bedrijfsruimte ex 7:290 BW biedt huurders de mogelijkheid om hun huurovereenkomsten over te dragen aan opvolgende bedrijven. Echter, de verhuurder heeft het recht om deze overdracht te weigeren onder bepaalde omstandigheden. Als de verhuurder de overdracht afwijst zonder geldige redenen, heeft de huurder het recht om juridische stappen te ondernemen en de zaak aan de rechter voor te leggen. Het is altijd raadzaam om juridisch advies in te winnen en eventueel een mediator in te schakelen om geschillen te voorkomen en te proberen tot een bevredigende oplossing te komen.

De Indeplaatsstelling: Huuroverdracht aan Opvolgend Bedrijf

In artikel 7:290 BW staat dat de huurder het recht heeft om zijn bedrijfsruimte over te dragen aan een opvolger. Hierbij gelden wel bepaalde voorwaarden. De verhuurder kan de overdracht alleen weigeren als er zwaarwegende redenen zijn, zoals wanneer de opvolger niet aan de financiële eisen voldoet of als het bedrijf dat de huur wil overnemen een ander soort bedrijf is dan oorspronkelijk overeengekomen.

Huur van Bedrijfsruimte ex 7:290 BW: Huuroverdracht aan Opvolgend Bedrijf

Het huren van bedrijfsruimte is voor veel ondernemers een cruciaal aspect van hun zakelijke activiteiten. Soms kan het echter gebeuren dat een huurder zijn bedrijfsruimte wil overdragen aan een opvolgend bedrijf, bijvoorbeeld als gevolg van uitbreiding, verkoop of herstructurering van het bedrijf. In Nederland regelt artikel 7:290 Burgerlijk Wetboek (BW) de huur van bedrijfsruimte, en het behandelt ook de mogelijkheid van huuroverdracht. In dit artikel gaan we dieper in op de bepalingen van artikel 7:290 BW met betrekking tot huuroverdracht aan een opvolgend bedrijf.

Artikel 7:290 BW: Huur van Bedrijfsruimte

Voordat we de huuroverdracht bespreken, is het van belang om kort stil te staan bij artikel 7:290 BW en wat het regelt. Artikel 7:290 BW heeft betrekking op de huur van bedrijfsruimte die bestemd is voor detailhandel, horeca, of ambachtsbedrijven. Deze bedrijfsruimtes vallen onder de zogenaamde 7:290-bedrijfsruimtes. Een aantal bekende voorbeelden hiervan zijn winkels, restaurants, cafés en galeries.

De huur van 7:290-bedrijfsruimtes wordt gezien als een complexe materie met uitgebreide wettelijke bescherming voor huurders, wat hun positie ten opzichte van verhuurders versterkt. Dit is onder andere bedoeld om huurders te beschermen tegen eenzijdige huurprijsverhogingen en onredelijke opzegtermijnen.

Huuroverdracht aan een Opvolgend Bedrijf

Het komt vaak voor dat huurders van bedrijfsruimtes hun bedrijf willen overdragen aan een opvolgend bedrijf. Dit kan verschillende redenen hebben, zoals het willen verkopen van het bedrijf, uitbreiding naar een andere locatie of het aangaan van een samenwerkingsverband. Om een soepele overdracht te bewerkstelligen, voorziet artikel 7:290 BW in de mogelijkheid van huuroverdracht aan een opvolgend bedrijf.

In lid 1 van artikel 7:290 BW staat dat de huurder het recht heeft om zijn bedrijfsruimte over te dragen aan een opvolger. Hierbij gelden wel bepaalde voorwaarden. Zo moet het gaan om de overdracht van het bedrijf als geheel, inclusief het gehuurde pand, en moeten beide partijen akkoord gaan met de overdracht. De verhuurder kan de overdracht alleen weigeren als er zwaarwegende redenen zijn, zoals wanneer de opvolger niet aan de financiële eisen voldoet of als het bedrijf dat de huur wil overnemen een ander soort bedrijf is dan oorspronkelijk overeengekomen.

Voorwaarden voor Huuroverdracht

Bij de overdracht van de huur aan een opvolgend bedrijf moeten zowel de oorspronkelijke huurder als de opvolger enkele stappen doorlopen. Allereerst moet de huurder de verhuurder op de hoogte stellen van zijn voornemen om het bedrijf en de huurovereenkomst over te dragen. Deze kennisgeving moet schriftelijk gebeuren en duidelijk de identiteit en financiële positie van de opvolger vermelden.

Daarnaast dient de opvolger aan bepaalde eisen te voldoen. De verhuurder heeft het recht om de kredietwaardigheid en geschiktheid van de opvolger te onderzoeken, vergelijkbaar met het proces van het screenen van nieuwe huurders. Het is van belang dat de opvolger een representatieve bedrijfsvoering heeft en voldoende financiële middelen om aan de huurverplichtingen te voldoen.

Schriftelijke Overeenkomst

Als de verhuurder akkoord gaat met de huuroverdracht en de opvolger aan alle eisen voldoet, moet er een schriftelijke overeenkomst worden opgesteld tussen de oorspronkelijke huurder, de opvolger en de verhuurder. Deze overeenkomst moet de rechten en plichten van alle partijen duidelijk vastleggen, evenals de overeengekomen huurprijs en eventuele aanpassingen aan de bestaande huurovereenkomst.

Conclusie

Het artikel 7:290 BW regelt de huur van bedrijfsruimte en biedt huurders van 7:290-bedrijfsruimtes de mogelijkheid om hun huurovereenkomst over te dragen aan een opvolgend bedrijf. Dit kan een gunstige optie zijn voor huurders die hun bedrijf willen overdragen om welke reden dan ook. Echter, zowel de oorspronkelijke huurder als de opvolger moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen en een schriftelijke overeenkomst opstellen om ervoor te zorgen dat alle partijen hun rechten en verplichtingen begrijpen en naleven. Door dit proces zorgvuldig te doorlopen, kunnen huurders en opvolgende bedrijven profiteren van een soepele en succesvolle huuroverdracht.

Schade door ontruiming van het gehuurde dient adequaat te worden gesteld en bewezen

Aan de ontruiming van een bedrijfspand na een ontruimingsvordering kleven aanzienlijke risico`s, zowel voor de verhuurder als de huurder. De huurder kan door het afvoeren en vernietiging een volledige inventaris verliezen, en de verhuurder kan voor die schade achteraf worden aangesproken.

Huurders die worden ontruimd in verband met een huurachterstand kunnen aanzienlijke schade lijden. Het komt regelmatig voor dat een verhuurder overgaat tot ontruiming van een bedrijfspand op grond van een ontruimingsvonnis van de kantonrechter, terwijl er nog een hoger beroep mogelijk is. Het risico dat de verhuurder achteraf voor de ontstane schade wordt aangesproken is aanzienlijk.

De onderhavige zaak dateert van 2006. Na een ontruiming in verband met een  ontruimingsvonnis van de kantonrechter werd door het gerechtshof te Arnhem in 2009 dit vonnis weer vernietigd. De verhuurder werd vervolgens veroordeeld tot het vergoeden van de schade die huurders door die ontruiming en het afvoeren en vernietigen van de inboedel hadden geleden.

Het gevolg was dat de verhuurder die, met gebruikmaking van het vonnis, het bedrijfspand had ontruimd, werd aangesproken tot het betalen van een schadevergoeding in verband met een onrechtmatige ontruiming.

De schadevergoeding werd gevorderd in verband met de door de verhuurder afgevoerde zaken die na opslag waren vernietigd. De huurder stelde dat er diverse inventariszaken waren vernietigd, zoals een toonbank, geluidspanelen, lambrisering en meer inventaris. De huurder vorderde € 100.000,,- schadevergoeding in verband met het verlies van deze zaken en investeringen.
Door het Hof werd deze vordering afgewezen. De huurder stelde cassatie in.

De wet bepaalt in artikel 6:97 dat in voorkomend geval de rechter zelf de schade kan begroten. Onder andere bepaalt dit artikel: ..” Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
In de zaak die door de Hoge Raad werd behandeld klaagde de huurder dat het Gerechtshof de schadevordering ten onrechte had afgewezen, omdat het Hof meende dat de vordering onvoldoende was gemotiveerd en onderbouwd was met bewijsstukken. Het Hof constateerde dat er geen boekhouding was die de inventaris en investering kon onderbouwen, en niet viel te verifiëren welke zaken aanwezig waren en welke waarde deze vertegenwoordigden. De vordering werd dus afgewezen.

In cassatie stelde de huurder dat bij een ontruiming de degene die laat ontruimen dient te stellen en bewijzen welke zaken na de ontruiming in bewaring zijn gegeven en, voor zover die zaken zijn vernietigd, te stellen en te bewijzen dat die zaken kennelijk waardeloos waren of dat de huurders daarvan afstand hadden gedaan. Dit is een veel gehoorde stelling waarmee huurders dreigen, indien zij worden geconfronteerd met een ontruiming.

De huurders meenden ook in dit geval dat zij op grond van hun gewone stelplicht, neergelegd in artikel 150 Rv konden volstaan met de stelling dat was bewezen dat er zaken waren ontruimd en vernietigd, en dat daarmee aan hun processuele stel en bewijsplicht was voldaan.

De hoge Raad gaat echter mee met het oordeel van het Hof. De hoge raad stelt dat het Hof aldus had bepaald dat wel is komen vast te staan dat bij de ontruiming aan de huurder toebehorende zaken zijn afgevoerd, maar dat zij niet voldoende hebben onderbouwd dat die zaken ook enige waarde hadden.
Volgens de Hoger Raad heeft het hof terecht beslist dat de stelplicht en bewijslast van het bestaan van schade volgens artikel 150 Rv op de huurder rust. Zonder nadere onderbouwing hoefde het Hof dus niet over te gaan tot schatting van de schade.

Deze uitspraak is niet echt verrassend, maar geeft eens temeer aan dat men bij een ontruiming voorzichtig moet opereren, zeker als er nog een hoger beroepsmogelijkheid is. Maar ook dat een vergoedingsvordering wegens de hierdoor veroorzaakte schade duidelijk en helder moet zijn onderbouwd. De algemene regel is nog steeds dat “wie stelt, bewijst“.

 De regel die bepaalt dat de rechter bij gebrek aan concrete schadevaststelling die schade moet schatten, gaat dus niet zover dat de rechter deze geheel zelfstandig moet onderzoeken.
Voor meer informatie over ontruiming en huurrecht kunt u bellen met 0900-advocaten of een vraag stellen via dit formulier.

Ontruiming Van De Wanbetalende Huurder

Met de uitvoerbaarheid bij voorraad kan een verhuurder de ontruiming direct uitvoeren, zonder de uitkomst van het hoger beroep af te wachten. Mits in dit vonnis een bijzondere afweging over de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad ontbreekt, kan een huurder die afweging alsnog vragen aan de voorzieningenrechter, om directe ontruiming te voorkomen.

Als een huurder met enige regelmaat een huurachterstand laat ontstaan loopt deze een hoog risico ontruimd te worden. Tegen een veroordeling tot ontruiming staat echter altijd een hoger beroep open. Met de huidige doorlooptijden kan de uitkomst van een hoger beroep vele maanden tot meer dan een jaar in beslag nemen. Een hoger beroep schorst immers in de regel het vonnis, totdat het in hoger beroep is bekrachtigd.

Uitvoerbaar bij voorraad

Om die reden zal een verhuurder, die de ontruiming wenst, aan de rechter altijd een verklaring vragen dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.
Deze uitvoerbaarheid bij voorraad betekent dat de verhuurder de uitkomst van het hoger beroep niet hoeft af te wachten, maar zonder vertraging de ontruiming via een deurwaarder ten uitvoer kan leggen.

Daarmee loopt de verhuurder natuurlijk de kans aansprakelijk te worden gesteld voor de schade die de huurder onherroepelijk lijdt, mocht in het hoger beroep de ontruimingsvordering alsnog worden afgewezen. Dit risico neemt de verhuurder meestal op de koopt toe.

Executiegeschil

Anderzijds staat de huurder tegen die uitvoerbaarheid bij voorraad ook nog een rechtsmiddel ten dienst: hij kan in een kort geding de schorsing van de ten uitvoerlegging vorderen bij de voorzieningenrechter, of vragen dat de verhuurder wordt verboden het vonnis uit te voeren totdat in hoger beroep is beslist. Deze procedure, het executiegeschil, geeft, zoals de naam reeds zegt, op korte termijn een uitspraak over de vraag of er bijzondere redenen zijn om de executie, dus de ontruiming, door te zetten.

Noodtoestand door ontruiming

De huurder kan die schorsing vragen indien hij meent dat er een noodtoestand ontstaat indien er wordt ontruimd, of dat de verhuurder misbruik maakt van zijn recht. De huurder heeft daarbij een spoedeisend belang, omdat ontruiming immers in de praktijk vaak een onomkeerbare situatie schept.
In het bijzonder kan aan de voorzieningenrechter een schorsing worden gevraagd indien uit het ontruimingsvonnis blijkt dat de rechter, die deze voorziening gaf, geen expliciete waardering heeft gegeven met betrekking tot de vordering van de uitvoerbaarheid bij voorraad.

Belangrijke aspecten bij een geschil over executie

Bij een dergelijk executiegeschil zijn een paar aspecten van groot belang. Indien een vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard zonder dat de rechter dit laatste heeft gemotiveerd, kan alsnog een belangenafweging voorafgaande aan een uitspraak in appel zijn gerechtvaardigd.

Verder is van belang dat de kort geding rechter in een executiegeschil nooit de kans van slagen van het hoger beroep zal beoordelen. Dit laatste is immers voorbehouden aan het Gerechtshof die het hoger beroep behandelt.

Dit is slechts anders indien het ontruimingsvonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag. Wat dit laatste betreft zal de executierechter alle feiten en omstandigheden, alsmede al hetgeen partijen in de voorafgaande ontruimingsprocedure naar voren hebben gebracht, in aanmerking moeten nemen. Men dient dan te denken aan een evidente vergissing van de rechter, waarbij bijvoorbeeld een rekenfout is gemaakt, of belangrijke feiten of omstandigheden bewust of kenbaar achter zijn gehouden bij de voorstelling van zaken.

Als er echter geen sprake is van een evidente vergissing kan de voorzieningenrechter dus alsnog een afweging maken ten aanzien van de vraag of de ontruiming een noodtoestand in het leven roept voor de huurder, die, in afwachting van het hoger beroep, zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder om tot ontruiming over te gaan.

Een ander aspect is hier ook van belang. De noodtoestand voor de huurder dient wel helder en inzichtelijke te worden gemaakt. Met andere woorden, het is niet voldoende dat de huurder dat stelt. Een ontruiming zal voor de meeste huurders wel een ernstige nood doen ontstaan, maar die nood weegt in de regel niet zwaarder dan het belang van de verhuurder tot ontruiming; die afweging is in beginsel al bij de rechter gemaakt, die de ontruimingsvordering toewees. Nee, de huurder dient, in aanvulling wat in de gewone ontruimingsprocedure is aangevoerd als verweer, expliciet aan te geven en aannemelijk te maken waarom zijn belang het afwachten van de uitspraak in hoger beroep, althans een schorsing van de tenuitvoerlegging voor een bepaalde door de rechter te geven termijn, rechtvaardigt.
Overigens kan de rechter wel nieuwe feiten, die zich na het vonnis hebben voorgedaan, en die eerder niet zijn meegewogen, alsnog meewegen, óók indien de uitvoerbaarverklaring expliciet is gemotiveerd.

Al deze aspecten komen aan bod in een uitspraak van Rechtbank Overijssel, 14-03-2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1072, 9725881 CV EXPL 22-895.
Hier voerde de huurder een executiegeschil, teneinde te voorkomen dat de verhuurder gebruik maakte van een ontruimingsvonnis. Tegen dit vonnis had de huurder al hoger beroep ingesteld, maar omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad was, had dit niet tot gevolg dat het vonnis werd geschorst. De ontruiming was dus al aangekondigd.

Het geschil volgde op een wanbetaling gedurende meerdere jaren, en reeds eerder was tegen deze huurder een ontruimingsvordering toegewezen.

Volgens de huurder zou een noodtoestand ontstaan door de ontruiming. De huurder ontkende niet dat een huurachterstand was ontstaan, maar stelde dat deze eenvoudig kon worden ingelopen. Geld zou geen probleem zijn. Er was geen betalingsonwil, en er was al een betalingsregeling tot stand gekomen. De door de huurder aangevoerde noodtoestand kwam neer op de hoge leeftijd en de ziekte van de huurder en het ontbreken van alternatieve huisvesting, waardoor de ontruiming de ziekte nog zou verergeren.

De rechter bepaalde hier dat alsnog die belangenafweging diende plaats te hebben, omdat in het ontruimingsvonnis de afweging ontbrak. Helaas bleef het bij die afweging, omdat de huurder in dit geval geen bewijs leverde noch deze aanbood. De rechter oordeelt ten overvloede dat de ontruiming reeds lang geleden was aangekondigd en de huurder tijdig maatregelen had kunnen treffen. Bovendien weegt de rechter ten overvloede op mee dat er al meerdere jaren betalingsproblemen waren en dat de huurder al eerder een ontruimingsvonnis tegen zich hoorde uitspreken.

De kantonrechter wees de vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging af en laat de verhuurder toe het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen.

De conclusie is dat het voor de verhuurder die de ontruiming wenst belangrijk is om de uitvoerbaarverklaring goed te laten motiveren door de rechter die de ontruiming uitspreekt. Dit voorkomt dat hierover in de 2e instantie alsnog een uitspraak moet worden gegeven. Voor de huurder is relevant om een noodtoestand expliciet inzichtelijk maken, omdat de rechter anders een dergelijke belangenafweging niet alsnog kan maken.

Voor meer informatie over huurgeschillen belt u 0900-advocaten, of zend een bericht via dit formulier.

Huurbetaling Tijdens Renovatie

Huurders van woningen dienen altijd rekening te houden dat vroeg of laat ingrijpend onderhoud of renovatie moet worden uitgevoerd. Een noodzakelijke verhuizing en hinder van werkzaamheden die daarmee gepaard gaan vormen geen gebrek of wanprestatie. Een sociaal plan is in alle gevallen wel verplicht.

Een verhuurder van woonruimte is volgens art 7:203 en 7:204 BW verplicht het gehuurde in goede staat te houden door regelmatig onderhoud. eenvoudig onderhoud kan worden uitgevoerd zonder dat de huurders het genot van de woning missen. Soms dient ingrijpend onderhoud plaats te vinden door renovatie, waarbij van de huurder gevergd kan worden dat hij de woning voor langere tijd verlaat.

Alvorens een renovatie kan plaatsvinden, moet de verhuurde een redelijk voorste doen. Dit voorstel houdt onder andere in een regeling over de duur van de renovatie, de verhuisvergoeding en de vervangende woonruimte, de aard van de werkzaamheden, de noodzaak van de ontruiming van het gehuurde, de huurprijsverhoging voor de huurder.

De verhuisvergoeding is wettelijk vastgelegd en wordt gepubliceerd op de website van de huurcommissie en de rijksoverheid. Bij een gelijktijdige renovatie van meer dan 10 woningen van een verhuurder is een toestemming nodig van ten minste 70% van de huurders. Is 70% akkoord dan zal de regeling gelden voor alle huurders.

Bij een geschil over de noodzaak van een renovatie of de door de verhuurder aangeboden regeling, kan de rechter worden gevraagd een maatregel te nemen, die de redelijkheid van het voorstel beoordeelt. Is het voorstel redelijk is, dan beslist uiteindelijk de huurder of hij de huur beëindigt of het voorstel aanvaardt.

Vordering

In een dergelijk geschil voor de kantonrechter
Rechtbank Midden-Nederland 1 december 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5853
deed de verhuurder een renovatievoorstel, dat door 95% van alle huurders van een flatgebouw was aanvaard.

Na ca 6 maanden waren de werkzaamheden volledig afgerond. Deel van de regeling was dat de huurders 4 weken hun woning dienden te ontruimen, maar wel hun huur doorbetaalden, omdat zij in volledig ingerichte vervangende woningen werden ondergebracht. Ook werd hen de wettelijke verhuiskostenvergoeding van € 6.253 betaald.

De huurders spanden een procedure aan na afloop van de werkzaamheden, waarbij twee aspecten meespeelden. De huurders waren over het verloop van de renovatie en het uiteindelijk resultaat allerminst tevreden. Voorts waren zij achteraf van mening dat zij niet verplicht waren de huur door te betalen gedurende de periode van de ontruiming, omdat zij immers betaalden zonder het genot van de woning te hebben. Volgens de huurders was de renovatie an sich een gebrek volgens artikel 7:204 BW.

De rechter wijst de vordering af.
De kantonrechter stelt allereerst dat het voorstel redelijk is, althans daar kan geen discussie meer over bestaan. Als immers 70% of meer van de huurders instemt, dan wordt het voorstel vermoed redelijk te zijn. De inhoud van het voorstel kan daarom niet worden aangetast.
Omdat de verplichting om de huur door te betalen onderdeel is van het voorstel kon daartegen niet worden opgekomen.

Voor zover de huurders hinder hebben ondervonden door de renovatie, meent de kantonrechter een verhuurder niet aansprakelijk is voor enige hinder waar de huurders mee te maken krijgen, en dat de verhuurder daarom ook niet is tekortgeschoten in haar verplichting ex art. 7:203 BW.

De stelling van de huurders, dat de renovatiewerkzaamheden als een afzonderlijk gebrek aangemerkt moeten worden wordt eveneens afgewezen; ‘de renovatie op zichzelf kan niet worden aangemerkt als een gebrek in de zin van art. 7:204 BW’
Volgens de kantonrechter ‘is sprake van een gebrek als de huurders niet het genot hebben gekregen dat zij bij de aanvang van de huurovereenkomst mochten verwachten van een goed onderhouden zaak van dezelfde soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.’

Omdat de verhuurder de woningen voor onbepaalde tijd verhuurt dienen huurders redelijkerwijs rekening te houden met de mogelijkheid dat de verhuurder vroeg of laat renovatie aan hun woning dient te plegen, en dat die werkzaamheden het huurgenot tijdelijk verminderen. ‘De uitvoering van dat soort werkzaamheden maakt daarom geen inbreuk op de verwachting die de huurders ten aanzien van het huurgenot mochten hebben en kunnen dus niet worden aangemerkt als een gebrek.’

Voor meer informatie over dergelijke huurgeschillen kunt u bellen met 0900 0600 of een vraag stellen via advocaten.nl.

Advies Aan Hoogste Rechtscollege In Beginsel Recht Op Huurkorting Voor Horeca-Ondernemers

De coronacrisis heeft in de huursector geleid tot discussie over vermindering van de huurprijs van bepaalde bedrijfsruimten, en hoe de vermindering moet worden berekend. De rechtspraak geeft tot aan heden geen eenduidig antwoord. In een procedure tussen een verhuurder en een huurder heeft de kantonrechter in Roermond de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft in een recent advies aan de Hoge Raad bericht dat restaurants en cafés ‘in beginsel’ recht op huurkorting hebben omdat van overheidswege hun onderneming tijdens de coronacrisis op slot ging.

In dit advies is de grond huurkorting gelegen in een redelijke verdeling van het verlies tussen de verhuurder en de huurder. De procureur-generaal stelt dat de coronacrisis een ‘onvoorziene omstandigheid’ is waar partijen geen rekening mee hebben gehouden bij de ondertekening van de huurovereenkomsten.

Sinds het begin van de coronacrisis is er al een discussie over de huurkorting voor huurders van bedrijfsruimten.

In vele gevallen is een geschil voorgelegd aan de rechter en in enkele gevallen werd een huurkorting bepaald. Beide partijen kunnen op grond van de wet een beroep doet op onvoorziene omstandigheden, en die kan leiden tot gehele of partiële ontbinding van de huurovereenkomst of een aanpassing van een huurovereenkomst. Geen van de partijen zal de huidige situatie hebben kunnen voorzien, zodat een wijziging in de huurovereenkomst kan worden voorgesteld met een beroep op de beperkende of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.

In de meeste gevallen is geadviseerd om in een zo`n vroeg mogelijk stadium tussen huurder en verhuurder te overleggen. Komen partijen er niet samen uit dan kunnen partijen altijd hun geschil aan de kantonrechter voorleggen. Tot aan heden is er echter geen eenduidig antwoord op deze vraag.
De rechtseenheid die nodig is dient te worden verkregen door een uitspraak van de Hoge Raad. In een procedure tussen een verhuurder en een huurder, een horeca-exploitant, heeft de kantonrechter in Roermond het geschil voorgelegd aan de Hoge Raad.

De voornaamste taak die aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad is opgedragen betreft het geven van juridische adviezen, zogenoemde conclusies, aan de Hoge Raad. Meestal worden de conclusies door de advocaten-generaal in het parket namens de procureur-generaal genomen.

Hoewel het duidelijk is dat de corona-crisis niet kon worden voorzien door markt partijen heeft de overheid financiële steunfondsen en belastingfaciliteiten in het leven geroepen teneinde de gevolgen van de sluiting op te vangen. Die maatregelen gelden echter niet voor startende huurders en voor de verhuurders, zodat het verdelen van de “lasten” van de crisis en de criteria om die verdeling toe te passen nog een ingewikkelde rekensom kan worden.

Of het advies van de procureur-generaal aan de Hoge Raad wordt overgenomen, is dus nog de vraag. Wanneer de raad uitspraak doet over de zaak is nog niet bekend.
Wilt u als huurder of verhuurder meer informatie over de mogelijkheden in uw geval bel dan met 0900-advocaten of zend een email aan info@advocaten.nl. U kunt ook het formulier invullen op de website voor een uitgebreidere vraagstelling