Bedenktijd vervalt na bedenking

Het inroepen van bedenkrecht bij vaststellingsovereenkomst

Op welk moment gaat de bedenktijd lopen bij een vaststellingsovereenkomst? De rechter oordeelde dat een steigerbouwer door na het inroepen van zijn bedenkrecht alsnog te berusten in een vaststellingsovereenkomst, een tweede vaststellingsovereenkomst aanging. En voor een tweede overeenkomst geldt geen bedenktijd.

De situatie

Een steigerbouwer komt in oktober 1999 in dienst bij een werkgever. Eerst op basis van een tijdelijk contract en later krijgt hij een vast contract. Eind augustus 2015 wordt hij geschorst; de werkgever heeft geen vertrouwen meer in hem. Er wordt gesproken over beëindiging van de arbeidsrelatie en de werkgever doet een concreet beëindigingsvoorstel in een vaststellingsovereenkomst. Op 16 september krijgt de werknemer een gewijzigde versie van die eerder aangeboden vaststellingsovereenkomst. Hij laat daarop op 21 september per mail weten dat hij akkoord gaat, op één punt na: hij wil dat het concurrentiebeding vervalt. De overeenkomst wordt aangepast en de werknemer laat per e-mail weten dat het nu oké is. Op 22 september ontvangt hij de papieren versie thuis, die hij op de 28e ondertekent. Daarmee lijkt alles in kannen en kruiken.

Werknemer gebruikt bedenkrecht

Maar dan laat de werknemer op 9 oktober weten dat hij gebruikmaakt van zijn bedenkrecht en dat de overeenkomst daardoor is ontbonden. De werkgever accepteert de ingeroepen ontbinding niet omdat die volgens hem te laat is ingeroepen: de bedenktermijn ging in op 21 september. Op dat moment ontstond de overeenkomst door het akkoord van de werknemer. De bedenktijd liep daarmee af op 5 oktober, aldus de werkgever.

Ondertussen gaan er diverse brieven heen en weer tussen de gemachtigden van de werkgever en de werknemer. In een brief van 3 november laat de gemachtigde van de werknemer weten dat deze alsnog berust in de eerder ondertekende vaststellingsovereenkomst.

Bij de rechter: arbeidsovereenkomst niet beëindigd?

Toch stapt de werknemer naar de rechter. Hij meent dat hij nog steeds in dienst is en vraagt om loondoorbetaling voor zolang de overeenkomst nog voortduurt. Hij ontkent dat hij zijn gemachtigde de opdracht heeft gegeven om de brief over de berusting te sturen.

Verweer van de werkgever: bedenktijd te laat ingeroepen en nieuwe overeenkomst zonder bedenktijd

De werkgever is van mening dat de werknemer zijn bedenkrecht te laat heeft ingeroepen; de bedenktermijn liep af op 5 oktober. Daarnaast beroept de werkgever zich ook op het feit dat er op 3 november met de berusting opnieuw een vaststellingsovereenkomst is gesloten.

Het oordeel: bedenktijd gaat in na ondertekening

De rechter stelt vast dat de vraag hier is: wanneer is de vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen?

Uit de wetsgeschiedenis is op te maken dat het gaat om een bedenktijd na het ondertekenen van een beëindigingsovereenkomst. Daarnaast is bij het opstellen van het wetsartikel aangesloten bij het schriftelijkheidsvereiste van het concurrentiebeding. Aan dat vereiste is in ieder geval voldaan door ondertekening door de werknemer. Daarbij neemt de rechter in overweging dat het ondertekenen ook een aantoonbaar en concreet moment is waarop de bedenktijd gaat lopen. En dat zorgt voor duidelijkheid en rechtszekerheid voor beide partijen.

De ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door de werknemer op 28 september is daarmee het moment dat die overeenkomst tot stand kwam en het moment waarop de bedenktijd ging lopen. De werknemer heeft op tijd gebruikgemaakt van zijn bedenkrecht.

Op tijd ingeroepen, toch geen voortzetting arbeidsovereenkomst

Toch bestaat er geen arbeidsovereenkomst meer tussen de werknemer en de werkgever. Door na de ontbinding alsnog te berusten in de vaststellingsovereenkomst is er binnen zes maanden een tweede vaststellingsovereenkomst ontstaan. En daarvoor geldt volgens de wet geen bedenktijd. De rechter wijst de vordering van de werknemer af.

De rechter laat buiten beschouwing dat de werknemer ontkent de opdracht tot de berusting te hebben gegeven. De werkgever mocht uitgaan van de juistheid van de brief van de gemachtigde van de werknemer.

Bron: PenO Actueel