vernietiging van een overeengekomen verdeling wegens dwaling

Veel echtscheidingen komen partijen een verdeling overeen die in een document, vaak convenant genoemd, wordt vastgelegd.

Achteraf kan een partij, die inmiddels wordt geconfronteerd met een heel ander leven, menen dat hij of zij welbeschouwd er bekaaid van af is gekomen, en door bijvoorbeeld afstand te hebben gedaan van alles.

Vernietiging van de verdeling

Voor de onvrede die dat meebrengt heeft de wet een correctiemiddel. Artikel 3:196 van het Burgerlijk wetboek bepaalt onder andere:

… een verdeling ook vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde vermoed omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald.

Met andere woorden, indien de ex-partners hun handtekening hebben gezet onder een convenant waarin de verdeling is vastgelegd, kan een partij die overeenkomst vernietigen wegens dwaling. Benadeling voor meer dan kwart levert dus een vermoeden van dwaling op. De andere partij moet dan het bewijs te leveren van het tegendeel.

Wat is dwaling

Dwaling betekent in dit geval dat een partij stelt dat, indien hij de werkelijk feiten had gekend of begrepen, hij niet akkoord was gegaan met die verdeling. Hij heeft dan een onjuiste voorstelling van zaken gehad omtrent de waarde van die goederen in die verdeling.
Er zijn verschillende mogelijkheden.

Een partij is voor tenminste 25% benadeeld.

Mits die bewijst dat daadwerkelijk werd benadeeld voor tenminste 25%, kan hij gewoon de vernietiging inroepen. Dat kan door middel van een brief, dagvaarding of deurwaardersexploot.

De andere partij, die is bevoordeeld, dient dan te bewijzen dat er geen sprake is van dwaling. Die moet dan dus bewijzen dat die andere partij willens en wetens met die verdeling akkoord is gegaan, bijvoorbeeld omdat daarvoor een bijzondere reden is genoemd, zoals een dringende reden van moraal en fatsoen.

Een partij kan niet bewijzen dat hij voor tenminste 25% is benadeeld.

In dat geval kan hij ook vernietigen, maar zal hij zelf het bewijs dienen aan te dragen dat hij heeft gedwaald omtrent de verdeling. Dat is in de meeste gevallen geen eenvoudige opgave.

Het is immers niet altijd met terugwerkende kracht vast te stellen dat een partij bij vaststelling van de waarde van goederen een onjuiste voorstelling heeft gehad. Vaak is de waarde van goederen immers niet eenvoudig te bepalen. Dat heeft dus niet in alle gevallen geleid tot succes.

Een beroep doen op dwaling

Bij een beroep op dwaling komt het dus aan op de vraag op partijen bewijs kunnen leveren van hun voorstelling van zaken ten tijde van het sluiten van die overeenkomst. Van belang daarbij zijn onder andere de volgende vragen.

  • Was er voldoende en heldere informatie beschikbaar die partijen konden bergrijpen?
  • Werden zij voorzien van deskundige bijstand?

Daar schort het in veel gevallen aan. Veel convenanten komen tot stand tussen partijen zelf, zonder bijstand van accountants, juristen. Ook mediators hebben niet altijd voldoende kennis om dergelijke problemen te voorkomen. In veel gevallen is daar aan ook geen behoefte, bijvoorbeeld indien de verdeling een zaak van geringe waarde betreft is of slechts één zaak moet worden verdeeld.

Maar ook in geval slechts een zaak moet worden verdeeld, zoals de gemeenschappelijke woning, kan het al fout gaan Soms wordt uitgegaan van een grove schatting van de waarde van de woning, zoals de OZB waarde of worden “spaartegoeden “in de vorm van hypotheekverzekeringen vergeten. Bij complexe verdelingen is een vergissing dus al snel gemaakt.

De regel in artikel art. 3:196 BW maakt het in zo`n geval makkelijk om de verdeling nog eens goed te bezien en, indien partijen niet alsnog komen tot een eerlijke verdeling, de rechter om een beslissing te vragen.

Voor meer informatie over de mogelijkheden doe u in zo1n geval hebt kunt u altijd contact opnemen met Advocaten.nl.

Mkb’er moet juridische zaken beter regelen

Zeker 82% van de bedrijven, en dan met name in het mkb, heeft juridisch gezien z’n zaken niet op orde. Domeinnamen, handelsnamen en merknamen zijn vaak niet juist geregistreerd of gestructureerd en veel bedrijven hebben hun intellectueel eigendom niet goed afgeschermd.

Dit blijkt uit onderzoek van LegalMatters.com.
Zo blijken veel bedrijven bijvoorbeeld hun domeinnaam niet te hebben geregistreerd op de juiste persoon. Soms staat deze nog op naam van de oprichter of op de naam van degene die de website heeft gemaakt.

Risico

Met name jonge bedrijven vergeten vaak hun intellectueel eigendom over te dragen, wanneer ze van eenmanszaak in een bv veranderen. ,,Dit is een groot risico als er claims plaatsvinden, omdat je dan privé aansprakelijk wordt gesteld’’, aldus Piet-Hein Boekel, van LegalMatters.com. Domeinnamen kunnen beter worden overgedragen naar een aparte holding of bv waar geen risico in zit. Mocht er sprake zijn van een faillissement, dan blijven de domeinnamen en intellectuele eigendomsrechten buiten schot.

Ervandoor

Bij bijna de helft van de bedrijven is de merknaam niet geregistreerd. Ook bij handelsnamen is dit vaak het geval en zonder merkregistratie is een merk niet beschermd. Boelen: ,,We zien dat er steeds vaker ‘trademark grabbers’ actief zijn in Europa, zoals dat vroeger ging met domeinnamen. De kans bestaat dan dat iemand anders er met je merk vandoor gaat.” Dit is niet alleen zonde van alle tijd en geld voor de marketing die erin is gaan zitten, ook is een merk geld waard.

bron: de telegraaf

Nederlandse werknemer wil flexibele werktijden

Flexibele werktijden zijn de voornaamste arbeidsvoorwaarde voor Nederlandse werknemers, die een reiskostenvergoeding en een pensioenregeling minder belangrijk zijn gaan vinden. Dat blijkt uit een zondag gepresenteerd rapport van onderzoeksbureau Intelligence Group, dat 21 criteria voorlegde aan bijna 6800 mensen.

De respondenten werden verdeeld over vijf categorieën: man, vrouw, loondienst, student/scholier en werkloos. Bij vrouwen en studenten/scholieren kwamen flexibele werktijden als belangrijkste voorwaarde uit de bus, terwijl mannen meer oog hebben voor een pensioenregeling en werklozen voor een reiskostenvergoeding.

,,Mannen gaan voor geld, vrouwen voor flexibel werken en combinatie werk-privé”, aldus de onderzoekers. Op het totaal genomen, zakten de reiskostenvergoeding en pensioenregeling beide met 1 plek naar respectievelijk 2 en 3.

Leeftijdsafhankelijk
Het belang dat wordt gehecht aan een goede pensioenopbouw is grotendeels leeftijdsafhankelijk, blijkt uit het rapport. Voor werknemers van 50 jaar en ouder is het veruit de belangrijkste voorwaarde (49 procent), terwijl slechts een kwart van de starters er belang aan hecht.

De top 9 van belangrijkste voorwaarden bestaat verder uit ‘veel vrije tijd/vakantiedagen’, ’13e maand’, ‘mogelijkheid om thuis te werken’, ‘studie- en opleidingsbudget’, onregelmatigheidstoeslag’ en ‘aandacht voor goede werkplekken en werkomstandigheden’.

Bron: BN de Stem                            

Rechter verbiedt concurrentiebeding bij tijdelijk contract

Rechter zet streep door concurrentiebeding in tijdelijke contracten

Werkgevers komen naar verwachting niet meer weg met het opnemen van een concurrentiebeding in een tijdelijk arbeidscontract. Dat blijkt uit een vonnis van de rechtbank in Amsterdam.

Werknemers kunnen na een tijdelijk contract gewoon bij de concurrent aan de slag, ook al staat in het contract dat dit niet mag. Uit deze zaak blijkt dat een werkgever zeer specifieke belangen moet hebben, wil men een concurrentiebeding mogen opnemen in een tijdelijk contract.
Zelfs een werkgever die zich beriep op een zwaarwegend belang en dat uitvoerig motiveerde, werd daarbij in het ongelijk gesteld.

De toets van de rechter daarbij was zo streng dat het concurrentiebeding waarschijnlijk helemaal verdwijnt uit tijdelijke contracten, concludeert juridisch dienstverlener DAS. Dat is ook de intentie van de wetgever. De zaak was aangespannen door detacheringsbedrijf DPA, dat veel geld had betaald voor cursussen van een tijdelijke werknemer die uiteindelijk overstapte. Het concurrentiebeding in diens contract bleek tevergeefs.

Strikte interpretatie

Het verbod toont aan dat de rechter een vrij strikte interpretatie gebruikt van de nieuwe Wet Werk en Zekerheid, zegt woordvoerder Olav Wagenaar van DAS. In die wet is uitgangspunt dat een concurrentiebeding alleen rechtsgeldig is in combinatie met een vaste aanstelling. De bedoeling van de verantwoordelijke minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken) is om werkgevers eerder vaste contracten uit te laten delen. Wagenaar: ‘Dit toont aan dat je als werkgever grote risico’s loopt door veel geld te investeren in tijdelijke werknemers.’

In de betreffende zaak stapte de tijdelijke werknemer van DPA over naar concurrent Apai, die een hoger salaris bood en een vast contract in het vooruitzicht stelde. DPA claimde de werknemer een ‘carrièreboost’ te hebben gegeven waar de rivaal nu de vruchten van gaan plukken. De rechter ging daar niet in mee.

Bron: ‘Het Financieele Dagblad

Rechters veel strenger onder nieuw ontslagrecht

Rechters zijn strenger geworden sinds het nieuwe ontslagrecht op 1 juli is ingegaan.

Dat blijkt uit een eerste analyse van rechterlijke uitspraken in ontslagzaken door BNR.Het moest allemaal eenvoudiger en eerlijker worden met de nieuwe wet Werk en Zekerheid. Maar uit recente uitspraken blijkt dat rechters juist minder snel instemmen met ontslag van een werknemer. Arbeidsrechtadvocaat Maarten van Gelderen zocht vijftig zaken (het leeuwendeel van de uitspraken sinds 1 juli) uit. Slechts in 60 procent van de zaken ging de rechter akkoord met ontslag, waar dat in het verleden nog opliep tot 90 procent.

“De wetgever heeft ervoor gekozen om meer ontslagcriteria in de wet op te nemen en voor 1 juli mocht de rechter zelf een beetje wikken en wegen.”

Een belangrijke verandering is dat je slechts op basis van toetsing van één van acht ontslagcriteria mag ontslaan, bijvoorbeeld bij een verstoorde werkrelatie of bij disfunctioneren van de werknemer. Criteria optellen is dus niet meer aan de orde, stelt Van Gelderen vast. Als niet aan dat ene criterium wordt voldaan, stemt de rechter niet in met het ontslag. Dat gebeurt in 50 procent van de gevallen waarin disfunctioneren wordt getoetst.

Source: BNR Nieuwsradio

Afbreken onderhandelingen; het mag, maar niet altijd

Als er een juridisch element is wat bij iedereen speelt, dan is het wel onderhandelen. Dat doen we de hele dag door. Zowel zakelijk als privé. Waar je in de huiselijke sfeer soms voorzichtig moet zijn om met je partner of kind de onderhandelingen zo maar af te breken, geldt dat ook in het bedrijfsleven.

Als hoofdregel geldt dat onderhandelingen mogen worden afgebroken tot het moment dat er wilsovereenstemming is. Die “wilsovereenstemming” is het moment waarop beide partijen het eens zijn over de overeenkomst. Toch is dit niet het hele verhaal. In de loop van de jaren heeft de Hoge Raad de hoofdregel van nadere randvoorwaarden voorzien.

Zo heeft hij bepaald dat de hoofdregel niet geldt als dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn. Het gaat daarbij onder meer om het vertrouwen dat partijen over en weer aan elkaar uitstralen. Wat hebben partijen over en weer tegenover elkaar gezegd en gedaan en hoe had de andere partij dat kunnen en moeten begrijpen. Als partijen daar niet uitkomen is die beoordeling uiteindelijk aan de rechter.

Daarbij zal de rechter rekening moeten houden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen. De rechter mag bij zijn beoordeling rekening houden met alle omstandigheden van het geval, dus ook wat gebruikelijk is in de branche, hoe ervaren en/of juridisch geschoold partijen zijn, of zij werden bijgestaan door deskundige adviseurs, grote of kleine bedrijven.

Als de rechter oordeelt dat u de indruk heeft gewekt dat er al contractuele binding is, kan dat leiden tot een verplichting tot dooronderhandelen, verplichting tot betalen van een kostenvergoeding tot zelfs vergoeding voor misgelopen winst!
Het is en blijft daarom verstandig bij onderhandelingen duidelijk te maken – en af te spreken – wanneer je je gebonden acht aan een afspraak, toezegging of overeenkomst. Wilt u een financieel voorbehoud maken, of is er nog toestemming van een bank of mede bestuurder nodig, meldt dat dan duidelijk in de communicatie naar uw wederpartij. Is het u onduidelijk hoe het besluitvormingsproces bij uw wederpartij is, vraag daar naar en vraag of ze het u willen uitleggen. In beide gevallen voorkomt u dat er op basis van verkeerde aannames veronderstellingen worden gedaan die (uiteindelijk) tot wederzijdse teleurstellingen leiden.

Bron: Actuele artikelen                      

Rechtbank wijst vorderingen OAD tegen Rabobank af

De rechtbank Midden-Nederland heeft vandaag de vorderingen afgewezen die de aandeelhouder van het OAD-concern heeft ingesteld tegen de Rabobank. De aandeelhouder verwijt de Rabobank dat -door ten onrechte de kredietovereenkomst met het OAD-concern op te zeggen- het faillissement van het OAD-concern is veroorzaakt, en daarmee het waardeloos worden van de aandelen. De aandeelhouder vordert van de Rabobank een vergoeding voor deze waardevermindering van de aandelen. Lees hier de uitspraak.

De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering niet toe. De rechtbank is van oordeel dat de aandeelhouder deze vordering niet kan instellen. Dat kan alleen (de curator van) OAD. De Hoge Raad heeft in diverse arresten uitgemaakt dat in beginsel alleen het concern zelf schadevergoeding kan vorderen vanwege waardevermindering van aandelen van degene die de waardevermindering heeft veroorzaakt door wanprestatie of onrechtmatig handelen, en niet de aandeelhouder(s).

Op dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad alleen een uitzondering gemaakt, als er ook specifiek tegenover de aandeelhouder onrechtmatig is gehandeld. Van deze uitzonderingssituatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Rabobank heeft de eisen die zij stelde aan het voortzetten van de kredietrelatie met OAD (waaronder kapitaalversterking) niet aan de aandeelhouder van OAD gesteld maar aan (het bestuur van) OAD. Dit betekent dat de Rabobank bij de aandeelhouder ook geen verwachting heeft kunnen wekken over de gevolgen van een geslaagde kapitaalversterking.

Source: rechtspraak.nl

Hof Den Haag bekrachtigt afluisterverbod

De geheime diensten mogen telefoongesprekken waaraan een advocaat deelneemt niet afluisteren zonder onafhankelijke toets die toeziet op de inzet van bijzondere bevoegdheden door de AIVD en MIVD. Op dit moment ontbreekt een dergelijke toets. Informatie die is verkregen uit communicatie tussen advocaten en cliënten mag de staat ook niet doorspelen aan het Openbaar Ministerie. Met deze uitspraak op dinsdag 27 oktober bekrachtigde het gerechtshof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter van de Haagse rechtbank van deze zomer. Daarbij heeft de uitspraak volgens Olivier van Hardenbroek, advocaat van de Raad van Europese Balies, in potentie een nog veel grotere reikwijdte dan de uitspraak in eerste aanleg.

Volgens de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter op 1 juli van dit jaar moest de staat het beleid voor het afluisteren van advocaten door veiligheidsdiensten bijstellen. Hiervoor kreeg de staat een termijn van zes maanden. Als de staat zich hier niet aan zou houden, zou de staat verplicht zijn te stoppen met het direct en indirect tappen, ontvangen, opnemen, afluisteren en uitwerken van elke vorm van communicatie van en met advocaten. Tegen deze uitspraak ging de staat in hoger beroep, maar zonder succes. Het hof heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Dat betekent dat de staat per 2 januari 2016 elke vorm van afluisteren moet staken, of moet zorgen voor een onafhankelijke toets. Zolang onafhankelijk toezicht ontbreekt, mogen de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) informatie die onder het verschoningsrecht valt niet doorspelen aan het Openbaar Ministerie.

Het nieuws van eind vorig jaar dat advocaten van Prakken d’Oliveira langdurig zijn afgeluisterd door inlichtingendiensten was de aanleiding van deze zaak. Met het aftappen van communicatie tussen advocaten en cliënten schenden inlichtingen- en veiligheidsdiensten structureel het verschoningsrecht van advocaten. Daarom moeten de AIVD en de MIVD daar direct mee stoppen. Dat eisten advocaten van het afgeluisterde kantoor Prakken d’Oliveira, de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten en de Raad van Europese Balies op woensdag 17 juni in een kort geding tegen de staat.

In hoger beroep oordeelde het hof dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat onafhankelijk toezicht op het direct en indirect tappen van advocaten op dit moment ontbreekt. Het betoog van de staat dat de termijn van zes maanden voor het invoeren van een onafhankelijke toets te kort is, had geen succes. ‘De staat motiveert ook in het geheel niet waarom niet, althans als overbruggingsmaatregel in afwachting van definitieve wetgeving, zou kunnen worden volstaan met (gepubliceerd) beleid ten aanzien van de wijze waarop de diensten gebruik zullen maken van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 25 en 38 Wiv 2002,’ aldus het hof in het vonnis. Daarnaast kan de uitspraak van de voorzieningenrechter volgens het hof voor de staat niet als verrassing zijn gekomen. ‘De staat had reeds veel eerder uit de rechtspraak van het EHRM kunnen en moeten afleiden dat onder de Wiv 2002 onvoldoende waarborgen zijn getroffen voor het tappen van (in ieder geval) advocaten.’

Olivier van Hardenbroek, advocaat van Raad van Europese Balies, is erg tevreden met deze uitspraak ondanks dat de weg ernaartoe anders is dan de Council of Bars and Law Societies of Europe (CCBE) heeft bepleit. ‘Volgens de CCBE moet een onafhankelijke toezichthouder niet toetsen of een inbreuk op het verschoningsrecht door de AIVD of MIVD gerechtvaardigd is. De toezichthouder moet toetsen of het verschoningsrecht van toepassing is.’

Daarbij wijst Van Hardenbroek erop dat het vonnis in potentie een veel grotere reikwijdte heeft dan het vonnis in eerste aanleg. Ook bij het afluisteren van niet-verschoningsgerechtigden moet volgens het hof in een vorm van onafhankelijk toezicht zijn voorzien. Het hof constateert dat dergelijk onafhankelijk toezicht ontbreekt. Van Hardenbroek: ‘Het wachten is op de eerste afgeluisterde burger die een vordering instelt tegen de staat. Die kan een positieve uitspraak tegemoet zien.’

Ook advocaat Michiel Pestman van Prakken d’Oliveira is blij met deze ‘prachtige uitspraak’. ‘Minister Ronald Plasterk dacht: We schuiven de invoering van de toets voor ons uit, en we komen er wel mee weg. Dat is dus niet het geval.’

Het is de vraag of de staat tegen de uitspraak van het hof in cassatie zal gaan. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties was dinsdagmiddag niet bereikbaar voor een antwoord op deze vraag.

Bron: SDU

Ongeschiktheid voor verrichten bedongen arbeid kritisch getoetst

De werknemer is sinds 9 januari 2012 in dienst van de werkgever in de functie van finance manager Nederland tegen een salaris van € 4.840,= bruto exclusief vakantietoeslag. Wegens interne problemen is één directielid afgetreden en moest de werknemer vanaf 1 september 2014 aan de overgebleven directeur rapporteren. Op 15 juli 2015 heeft deze directeur aangegeven de arbeidsovereenkomst met de werknemer te willen beëindigen. De werkgever vraagt ontbinding primair op basis van art. 7:669 lid 3 onder d BW, de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) alsmede verwijtbaar handelen (de e-grond).

De kantonrechter stelt vast dat de door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten niet de conclusie rechtvaardigen dat de werknemer ongeschikt is voor het verrichten van de bedongen arbeid. Voor de beoordeling daarvan is in de eerste plaats van belang of de werknemer bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voldoet aan hetgeen volgens de functieomschrijving van hem wordt verwacht. Daarvan is hier geen sprake. Het door de werkgever op 22 april 2015 opgestelde verbeterplan kan de toets der kritiek niet doorstaan. Een verbeterplan dient betrekking te hebben op voor de werknemer kenbare tekortkomingen in de uitoefening van zijn functie. Het dient heldere afspraken te bevatten over wat precies van de werknemer ter verbetering wordt verwacht. Het noemen van aspecten van functioneren die niet met de werknemer zijn besproken, is in strijd met het goed werkgeverschap. De slotsom is dat de werkgever zijn wens om tot een andere wijze van samenwerking te komen ten onrechte heeft gegoten in een verbeterplan met een eenzijdige lijst van op tal van punten onduidelijke geboden. Evenmin is gebleken van een zodanig verwijtbaar handelen en nalaten dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan. Duidelijk is dat de verhouding tussen de directeur en de werknemer is verstoord. Dit is echter niet zonder meer voldoende om van een verstoorde arbeidsverhouding ex art. 7:669 lid 3 onder g BW te spreken. Daarvoor is vereist dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan. De werkgever heeft echter slechts in termen van tekortschieten en verwijtbaar handelen gecommuniceerd in plaats van een redelijk en constructief gesprek te voeren over de wederzijdse verwachtingen. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.

Lees hier de uitspraak

Deze uitspraak is een indicatie dat onder de Wwz kritisch wordt getoetst of ontbinding daadwerkelijk noodzakelijk is en dat niet snel wordt overgegaan tot ontbinding vanwege een verstoorde relatie.

Deurwaarder uit ambt gezet wegens tekort van €1,2 miljoen

Normaal gesproken zitten deurwaarders achter mensen met schulden aan. Maar dit keer zit een gerechtsdeurwaarder zelf met de gebakken peren.

Van Roon is door de Amsterdamse rechtbank uit zijn ambt gezet omdat hij 1,2 miljoen euro van de klantenrekening heeft gebruikt om zijn deurwaarderskantoor overeind te houden. Dit blijkt uit een geanonimiseerd vonnis, in handen van De Telegraaf. Een dergelijk ’bewaringstekort’, dat uiteindelijk door de belastingbetaler moet worden aangezuiverd, is een doodzonde in deze streng gereguleerde beroepsgroep.
Lees verder “Deurwaarder uit ambt gezet wegens tekort van €1,2 miljoen”